1999 - 2004

Vragen voor minister van Mobiliteit, Openbare werken en Energie, Stevaert

28 October 1999

Vraag om uitleg over het eindrapport over de tweede spoorontsluiting van de Antwerpse haven

Vraag

De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Caluwé tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over het eindrapport over de tweede spoorontsluiting van de Antwerpse haven.
De heer Caluwé heeft het woord.

De heer Ludwig Caluwé :

Samen met de heer Malcorps heb ik vanmorgen in de Senaat aan minister Durant ongeveer dezelfde vraag gesteld.

Mijnheer de minister, drie weken geleden heeft de heer Malcorps u ondervraagd over hetzelfde onderwerp. Toen hadden we echter nog geen zekerheid over de inhoud van het rapport van de ambtelijke stuurgroep. Ondertussen is dat rapport klaar.

Daaruit blijkt dat de vermoedelijke investeringskost geen 11,7 miljard frank, maar 20 miljard frank zou bedragen. Daarbij wordt dan nog geen rekening gehouden met de 5 miljard frank milieukosten die nodig zijn voor de ondertunneling van het Albertkanaal en het aanleggen van dit geheel in de lage sleuf tussen Wommelgem en Merksem. De totale kost bedraagt dus 25 miljard frank. Volgens de ambtelijke stuurgroep kan 20 miljard frank worden ingeschoven in het tienjarig investeringsplan van de NMBS. Dit zal echter gevolgen hebben voor andere noodzakelijke investeringen bij het spoorwegennet.

De NMBS vraagt aan de regering zich uit te spreken over een bouwvergunning met hoge uitvoering. Mijn vraag is of de Vlaamse regering zich zal houden aan de beslissing van de vorige Vlaamse regering om alleen een bouwvergunning af te leveren als het gaat om een lage uitvoering. We zijn het er immers allemaal over eens dat deze tweede spoortoegang essentieel is, zowel om economische als ecologische redenen. In mijn vraag ga ik ervan uit dat de Vlaamse regering zich zal houden aan de beslissing van de vorige regering. Wie zal de extra 5 miljard frank betalen ? Hoe zal dit worden aangepakt ?

Ik denk dat we dit samen moeten bekijken met een aantal investeringen op federaal vlak, zoals het gewestelijk expresnet rond Brussel. Daarbij stel ik vast dat dit los van de 60/40percentverdeling zal gebeuren. Nochtans zal het leeuwendeel van deze investeringen op Waals grondgebied gebeuren, namelijk tussen Brussel en Nijvel en Brussel en Ottignies. Een belangrijk deel van dit gewestelijk expresnet is reeds gerealiseerd op Vlaams grondgebied : de verbredingswerken tussen Brussel en Leuven en tussen Brussel en Halle, en de aanpassingswerken tussen Brussel en Mechelen. Deze investeringen zijn gebeurd op Vlaams grondgebied en zijn opgenomen in de 60/40verdeling, terwijl de bijkomende investeringen rond Brussel op Waals grondgebied, daarbuiten worden gehouden. Het lijkt me dan ook niet meer dan redelijk dat daarvoor een compensatie gebeurt, en dat deze investeringen ten belope van 22 miljard frank (Brussel-Leuven, Brussel-Halle, ...) mee in rekening worden gebracht.

Het zal dan gemakkelijker zijn om de tweede spoortoegang op een milieuvriendelijke manier aan te leggen, zonder de andere noodzakelijke spoorinvesteringen in Vlaanderen hun middelen te ontnemen.

De heer Jul Van Aperen :

Mijnheer de minister, de tweede spoorontsluiting van de Antwerpse haven moet zo snel mogelijk worden gerealiseerd. Er is echter nog meer nood aan een duidelijk en definitief standpunt. Tijdens de vorige zittingsperiode werd er geopteerd voor een bepaald traject. Daarbij werd wel een belangrijk punt over het hoofd gezien, met name de aansluiting van de tweede spoorontsluiting op de IJzeren Rijn. Blijft de Vlaamse regering bij dat standpunt ? Wordt er nog verder nagegaan welke eventuele aansluiting op de IJzeren Rijn mogelijk is ?

Minister Steve Stevaert :

Op 28 april 1998 heeft de Vlaamse regering in de eerste plaats een standpunt ingenomen over de globale tracering van de tweede spoorontsluiting voor de haven van Antwerpen. Ze heeft geen standpunt ingenomen voor een lengteprofiel hetzij een boven of een ondergrondse oplossing. De keuze voor de ruimtelijke inpassing zou precies het voorwerp uitmaken van de afgeronde studie over de milieu en de ruimtelijke aspecten. De Vlaamse regering besliste op die datum dat het tracé van de tweede spoorontsluiting van de haven van Antwerpen de reservatiestrook voor de A102 zou volgen, om vervolgens via een bundeling met de autosnelweg E34 en een tracé tussen Ranst en Lier, aan te sluiten op de bestaande spoorlijn met Aarschot. Hierbij wordt gestreefd naar een maximale bundeling met de bestaande infrastructuur.

De multidisciplinaire stuurgroep heeft een aanbeveling gedaan over het te volgen tracé over de gehele afstand, en over het bijbehorend lengteprofiel. Voor de zone Merksem-Wommelgem werd echter geen aanbeveling gemaakt over het te kiezen lengteprofiel, omdat de verschillen in kostprijs van een hoge en een lage variant voor de aanleg van het spoor en van de A102 enorm groot zijn. Zoals in het 'Eindrapport van de Stuurgroep tweede spoorontsluiting Antwerpse Haven' duidelijk wordt vermeld, stelt de begeleidende stuurgroep dat de ondergrondse oplossing omwille van het milieu en de ruimtelijke effecten de voorkeur krijgt voor het tracéonderdeel 3 tussen de verkeerswisselaar A12-E19 en het knooppunt Wommelgem. Vanuit uitvoerings- en veiligheidsoverwegingen gaat de voorkeur echter uit naar de bovengrondse oplossing. Het investeringsbedrag voor de ondergrondse oplossing is trouwens dermate groot dat de stuurgroep, die uitsluitend uit ambtelijke vertegenwoordigers bestaat, deze oplossing niet zonder meer kan aanbevelen. De stuurgroep heeft geoordeeld dat de Vlaamse regering en het Vlaams Parlement de keuze moeten maken aan de hand van de voor en nadelen van de bovengrondse en ondergrondse oplossingen, en in het licht van het aanzienlijke verschil in kostprijs. Er moet ook rekening worden gehouden met de brandtechnische adviezen over de lage variant. Verder onderzoek in functie van brandveilige uitvoeringsmodaliteiten van de lage variant, is hiervoor wellicht aangewezen. Het ingediende tweede deelrapport vormt de basis voor het maken van de noodzakelijke reservaties via een gewestplanwijziging of een gewestelijk ruimtelijk uitvoeringsplan.

De heer Ludwig Caluwé :

De vorige Vlaamse regering heeft zich toch uitdrukkelijk uitgesproken voor de lage uitvoering ? Ik zie een toenmalige minister trouwens knikken. We zullen wellicht informatie uit de eerste hand te horen krijgen. De regering heeft zich toch aangesloten bij de motie van het Vlaams Parlement waarin uitdrukkelijk staat vermeld dat er een sleuf zou komen in het gehele stedelijke gebied ? Ik meende dat het stuk tussen Merksem en Wommelgem tot dat stedelijk gebied behoorde.

De voorzitter :

Het klopt niet dat er voor het een wel een beslissing werd genomen, en voor het ander nog niet. Ofwel werd nog geen beslissing genomen, noch over het tracé, noch over de lage uitvoering. Ofwel is er wel reeds een beslissing, bijvoorbeeld in de vorm van een advies, over het tracé en over de lage uitvoering. Het klopt wel dat alles in twee fasen is gebeurd, want als minister van Financiën en Begroting van de vorige regering en als inwoner van de streek, eiste ik dat voor de lage uitvoering zou worden geopteerd. Minister Stevaert heeft het woord.

Minister Steve Stevaert :

Ik wil geen welles-nietes-spelletje spelen. Ik baseer me op de regeringsbeslissing. De voorkeur gaat inderdaad uit naar de lage uitvoering, maar er is nog geen beslissing. Omwille van nog een aantal financiële aspecten moeten we immers voorzichtig handelen.

De heer Ludwig Caluwé :

Mijnheer de minister, ik heb nog een bijkomende vraag. Wanneer zal de regering beslissen ? Ik heb vernomen dat een werkgroep de zaak onder de loep zou nemen gedurende de maand oktober. Ik weet dat er nog twee dagen van die maand overblijven, maar ik veronderstel dat reeds een tipje van de sluier kan worden opgelicht. Waar zullen we de nodige middelen voor de uitvoering vinden ? Wellicht is een gezamenlijke strategie nodig. We dienen ons af te vragen of de centen wel louter Vlaams moeten zijn. Moeten we de zaak niet bekijken in het licht van de globale verdeling van de spoorwegmiddelen in dit land? Voor de aanleg van het GEN rond Brussel worden deze middelen immers ook aangewend. De komende weken zullen we nog ernstig debatteren over dit onderwerp.