De heer Ludwig Caluwé:
Waarde collega's, leden van de regering, het jeugdrecht is een ingewikkelde en complexe problematiek geworden. Het is goed om eerst even de essentie mee te geven. Voor ons komt het erop aan om te denken aan elke jongere, om nooit een jongere op te geven, en om er alles aan te doen dat die jongere opnieuw in de samenleving kan functioneren.
Jeugddelinquentie is een probleem. We willen het niet minimaliseren. Daarom is onze fractie al jarenlang actief op het vlak van het jeugdsanctierecht en hebben we duidelijke voorstellen en posities naar voren geschoven. Ik betreur het dan ook dat de voorbije dagen werd gesproken in termen van 'soft' en 'light'. Jeugddelinquentie beroert de mensen, maar de mensen worden evenzeer in hun leefwereld geraakt wanneer het gaat om gezinnen die op springen staan, want daarbij zijn de kinderen vaak het slachtoffer.
Ik sluit me daarom aan bij de mening van mensen uit het werkveld dat het jeugdrecht niet mag worden herleid tot de problematiek van jeugddelinquentie. Het overgrote deel van de kinderen en jongeren die begeleid en/of opgevangen worden door voorzieningen, zijn mensen met een problematische opvoedingssituatie. De maatschappelijke noodzaak om de inspanningen voor die jongeren op te drijven en om hun kansen voor de toekomst gaaf te houden, is minstens even groot als de maatschappelijke verplichting om adequaat te reageren op jeugddelinquentie.
In die zin juicht mijn fractie toe dat het globaal plan voor de jeugdzorg van minister Vervotte zich niet zal beperken tot jeugddelinquentie, maar dat het ook aandacht zal besteden aan opvoedingsondersteuning, flexibilisering in het zorgaanbod, thuisbegeleiding en geestelijke gezondheidszorg. We weten ook dat we er niet komen met bescherming en preventie alleen.
Mevrouw Mieke Vogels:
Mijnheer Caluwé, u spreekt heel mooie woorden uit. Gisteren hebben we het er in de commissie ook al over gehad, want uw fractie heeft dus wel een globaal plan in de maak en maakt zich zorgen over de tekorten op het terrein, terwijl er in de meerjarenbegroting van de Vlaamse Regering geen enkele euro werd ingeschreven om dat plan in de praktijk om te zetten. Dat komt neer op veel blabla. U houdt de sector, die het heel moeilijk heeft, in feite een beetje voor de aap.
De heer Ludwig Caluwé:
Gisteren hebt u in de commissie ook gehoord dat er over middelen zal worden gesproken en dat er verschuivingen mogelijk zijn. Ik heb begrepen dat de commissie zich daar de komende weken over zal buigen.
Mevrouw Mieke Vogels:
Het is spijtig dat minister Van Mechelen hier niet is, want vroeger golden de regels dat de meerjarenbegroting een afspraak binnen de regering is, ook inhoudelijk, waarna een individuele minister niet zomaar kan verschuiven.
Minister Van Mechelen was daar altijd een fel voorstander van. Afspraken zijn afspraken. Ik zal hem daarover interpelleren. Ik wil zijn mening kennen.
Minister Inge Vervotte:
Mevrouw Vogels, we hebben het daar gisteren ook al over gehad. Ik heb gezegd dat bovenop de 1,5 miljoen euro voor de bijzondere jeugdzorg voor 2006, nog eens bijkomend 2 miljoen euro wordt ingeschreven.
In de commissie voor Financiën heeft minister Van Mechelen duidelijk gemaakt dat de extra beleidskredieten die de departementen krijgen, inhoudelijk nog kunnen worden bekeken. De beschotting ligt helemaal niet vast. Het is slechts een eerste aanwijzing van elementen. Welzijn en Volksgezondheid heeft een beleidsruimte gekregen. Ik heb u gisteren gegarandeerd dat daar zeker en vast nog extra middelen voor bijzondere jeugdzorg in zitten.
Mevrouw Mieke Vogels:
Voor mij is dat pas een zekerheid als het in de begroting is vastgelegd. Dan zal ik pas gerust zijn. (Rumoer bij CD&V/Opmerkingen van mevrouw Trees Merckx)
Tot dan zal ik er blijven naar vragen, mevrouw Merckx. U mag blij zijn dat ik dat doe, het is in uw voordeel.
Minister Inge Vervotte:
Ook dat is niet correct. Bij elke begrotingsbespreking in de commissie voor Welzijn is telkens gezegd dat er nog kredieten van VIA moeten worden ingevuld.
De heer Ludwig Caluwé:
Ik kom terug tot het jeugdsanctierecht. We weten dat we er alleen met preventie en bescherming niet komen. Het model van 1965 werkt niet langer. We moeten jongeren voor vol aanzien, hen au sérieux nemen en hen verantwoordelijk stellen voor hun fouten. We moeten hen op een andere manier vragen om die fout te herstellen. In een aantal gevallen moeten we zelfs overgaan tot sanctionering en bestraffing. Dat wil niet zeggen dat we hen moeten opsluiten. Dat moet altijd het allerlaatste alternatief blijven. Integendeel, we moeten eerst zoveel mogelijk andere maatregelen aanwenden. De Vlaamse jeugdrechters experimenteren daar al vele jaren mee. Dit wordt ondersteund door het beleid. Dat is goed.
Het ontwerp-Onkelinx heeft daarvoor nu een wettelijke basis gecreëerd. De jonge dader en het slachtoffer worden samengebracht voor bemiddeling. Werkstraffen en herstelmaatregelen kunnen voortaan volledig wettelijk worden opgelegd. We staan daar achter. We hebben dat ook uitdrukkelijk gezegd. Maar voor een aantal jongeren volstaat dit niet, redden alleen alternatieve maatregelen het niet. Dit is een kleine beperkte groep maar hij bestaat. Als het op straffen aankomt, staat de jeugdrechter machteloos, ook - nog altijd - met het ontwerp-Onkelinx. De jeugdrechter moet de jongere dan uit handen geven. We weten ondertussen allemaal dat dit niet werkt. Dat werkt niet omdat de strafrechter de voorgeschiedenis niet kent, omdat hij niet weet wat er voordien al met de jongere gebeurd is, omdat die informatie niet mag worden doorgegeven.
Als de jeugdrechter geen andere mogelijkheid ziet dan straffen, gaat hij over tot de uithandengeving. In 84 percent van de gevallen legt de strafrechter echter geen straf op. Hij seponeert de zaak. Slechts in 16 percent van de gevallen wordt effectief een straf toegepast. Nog eens twee derden daarvan betreft slechts een uitermate beperkte straf. De zo geroemde uithandengeving betekent de georganiseerde straffeloosheid. Op het ogenblik dat de jeugdrechter beslist dat er iets anders moet gebeuren, dat er een straf moet worden uitgesproken, juist op dat moment krijgen we geen straffen. Dat is het tegendeel van wat we willen.
Daarom bestaat er in Vlaanderen al geruime tijd een consensus over alle partijen heen dat de jeugdrechter zelf de bevoegdheid moet krijgen om die strafsancties te kunnen uitspreken. Daarom stond dat uitdrukkelijk vermeld in een ontwerp van minister Verwilghen uit 2002. We hebben dat vanuit de oppositie gesteund. Meer zelfs, we hebben het als wetsvoorstel ingediend. We staan er dus achter, maar we werden geconfronteerd met weerstand daartegen van de Franstaligen, die het jeugdbeschermingsmodel blijven verdedigen. Minister Verwilghen slaagde er niet in om zijn jeugdsanctierecht, waar heel Vlaanderen achter stond, goedgekeurd te krijgen in de federale ministerraad, zodat hij in de volgende regering werd opgevolgd door mevrouw Onkelinx. Zo werd het ontwerp-Onkelinx ingediend.
Omwille van de Vlaamse consensus heeft de Vlaamse Regering op 24 december 2004 duidelijk gemaakt dat we het niet eens zijn met het ontwerp-Onkelinx, en dat het op essentiële punten moet worden gewijzigd. Minister Vervotte heeft het daarbij niet gelaten. Ze heeft onderhandeld met de Franstaligen om na te gaan of er geen wijziging via consensus kon gebeuren. Het resultaat van die onderhandelingen is dat voor het eerst in de politieke geschiedenis sinds 1965, de Franstaligen ermee akkoord gaan dat de jeugdrechter zelf het strafrecht toepast en strafsancties oplegt. Ze voegen eraan toe dat de maximale sanctie wel lager moet zijn dan in het volwassenenstrafrecht, namelijk drie vijfden. Ze weten dat als niet de volwassenenrechter, maar de jeugdrechter strafrechtsancties zal kunnen toepassen op jongeren, er meer strafsancties zullen komen. Daarom hebben ze gepleit voor een lagere maximumstraf voor jongeren.
De VLD heeft moeite met dit aspect en vindt dat de jeugdrechter aan jongeren een volledige strafmaat moet kunnen uitspreken. Voor ons is dit niet essentieel omdat we denken dat jeugdrechters verstandige mensen zijn en dat ze niet meteen de zwaarste strafmaat op minderjarigen zullen toepassen. Daar hebben we vertrouwen in. Ze zullen de zwaarste sanctie slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen uitspreken. Voor jongeren zullen ze veel lagere, meer aangepaste straffen uitspreken.
Mevrouw Mieke Vogels:
Mijnheer Caluwé, wat is dan uw antwoord aan de kinderrechtencommissaris, die verwijst naar het kinderrechtenverdrag, dat zegt dat jongeren niet met dezelfde strafmaat als volwassenen kunnen worden bedacht?
De heer Ludwig Caluwé:
Het Kinderrechtenverdrag bepaalt dat voor jongeren aan apart strafsanctierecht vereist is. Dat wil zeggen dat we een eigen rechter moeten hebben. In dit systeem is dat de jeugdrechter of de uitgebreide kamer in de jeugdrechtbank. Er moet ook een aparte strafuitvoering zijn. Wanneer opsluiting noodzakelijk is, mag een jongere niet bij een volwassene worden opgesloten. Tot slot moet voor wat de straf betreft, de vrijheidsbeperking zo kort mogelijk worden gehouden. Ik ben ervan overtuigd dat de jeugdrechter de kortst nodige straf zal opleggen.
De strafuitvoeringsrechtbank zal elk halfjaar nagaan of het nodig is dat de eventueel zware straf die is opgelegd, volledig wordt uitgezeten of dat een voorwaardelijke invrijheidstelling onder bepaalde voorwaarden mogelijk is. Met dit systeem wordt tegemoetgekomen aan de bezwaren uit het Kinderrechtenverdrag. Het is niet omdat een zware straf kan worden opgelegd dat een jeugdrechter dat ook moet doen. Zo lang hij tal van andere mogelijkheden heeft, stelt zich geen probleem.
Mevrouw Mieke Vogels:
Mijnheer Caluwé, de toetsing van het Kinderrechtenverdrag gebeurt op basis van de wet en niet op basis van wat de jeugdrechter daarmee doet. In die zin vrees ik dat u de lakmoesproef niet zult doorstaan. De toekomst zal uitwijzen wat de toezichtscommissie van het Kinderrechtenverdrag daarvan zal zeggen. Ik denk dat u geen gelijk hebt.
Mevrouw Trees Merckx-Van Goey:
Het Kinderrechtenverdrag is heel vaak de beste en duidelijkste toets die er bestaat. Wat echter de strafmaat betreft, is het Kinderrechtenverdrag niet duidelijk. Nergens staat dat het een andere strafmaat moet zijn. Het is dan ook aan de rechters om die te bepalen. Voor de wetgever is er ter zake geen enkele duidelijke opdracht.
De heer Ludwig Caluwé:
Ik ben blij dat de discussie van de voorbije dagen ervoor heeft gezorgd dat heel de Vlaamse meerderheid het ermee eens is dat het ontwerp-Onkelinx moet worden geamendeerd. De jeugdrechter moet bevoegd worden om strafsancties op te leggen. Dat is een heel belangrijke doorbraak die te danken is aan het onderhandelingswerk van minister Vervotte. Door de nieuwe procedure zal het merendeel van de jongeren die wanbedrijven en correctionele misdaden hebben gepleegd, op vordering van het openbaar ministerie verschijnen voor een uitgebreide kamer op jeugdrechtbankniveau. Dat is ook het geval in Nederland waar nog steeds wordt gesproken van een kinderrechter.
Met deze consensus die is bereikt binnen de Vlaamse meerderheid hebben we de unieke kans om over de partijgrenzen heen de sereniteit in dit debat terug te vinden en de discussie af te ronden die al jarenlang woedt in de verschillende parlementaire assemblees. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat ons jeugdbeschermingsrecht veel meer een jeugdsanctierecht wordt. Dat is een zeer belangrijke doorbraak. (Applaus bij de meerderheid)