1999 - 2003

20 September 1999

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 1340, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek

TOELICHTING

Teneinde de achterstand in gerechtszaken niet te doen oplopen, voorzien de artikelen 1338-1344 van het Gerechtelijk Wetboek in een summiere rechtspleging om betaling te bevelen.

Het eenvoudig verzoekschrift kan worden ingediend na een aanmaning tot betalen die overenkomstig artikel 1339 van het Gerechtelijk Wetboek bij ter post aangetekende brief met ontvangsbewijs aangezegd wordt.

Wanneer de schuldenaar niet binnen vijftien dagen na de verzending van de brief overgaat tot betaling, bepaalt artikel 1340 van het Gerechtelijk Wetboek dat om de summiere rechtspleging te kunnen starten, de schuldeiser binnen vijftien dagen na het verstrijken van de eerdergenoemde termijn van vijftien dagen, een verzoekschrift aan de rechter moet bezorgen. De schuldeiser dient bij dit verzoekschrift het ontvangstbewijs van de aangetekende brief te voegen.

Dit laatste vormt vaak een probleem. Het ontvangstbewijs (de roze kaart) wordt door de diensten van De Post vaak niet tijdig teruggestuurd.

De normale bewaartermijn aan het loket van zendingen die ten huize vruchteloos werden aangeboden, bedraagt trouwens vijftien dagen voor de ingeschreven zendingen in het algemeen.

De afzender heeft weliswaar de mogelijkheid om voor ingeschreven zendingen een kortere terugzendingstermijn aan te duiden, maar ook dan blijft de termijn van vijftien dagen erg kort.

Daarom wordt in dit wetsvoorstel voorgesteld om die termijn op dertig dagen te brengen.

Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2

In artikel 1340, eerste lid, van het Gerechtelijk Wetboek wordt het woord « vijftien » vervangen door het woord « dertig ».

Ludwig CALUWÉ.