1999 - 2003

17 May 2001

Wetsvoorstel betreffende de vergoeding bij hinder ten gevolge van openbare werken

TOELICHTING

door Ludwig Caluwé en Jan Steverlynck

Wegeniswerken veroorzaken veel hinder. Vooral wanneer de straat en het voetpad volledig worden opengebroken en de straat in een aarden weg of bij regenweer in een modderpoel wordt herschapen, kan de hinder aanzienlijk zijn. Voor wie moeite heeft om zijn eigen woning te bereiken of zijn wagen op 500 meter moet achterlaten, zijn de problemen alleen praktisch van aard. Anders is het voor de ondernemers. Klanten kiezen ervoor om zich op andere plaatsen, in een meer bereikbare en meer aangename buurt, te bevoorraden. Hoe langer de werken duren, hoe moeilijker het wordt voor de zelfstandige ondernemer om zijn gewezen trouwe klanten opnieuw voor zich te winnen. Het staat dan ook buiten kijf dat wegeniswerken het omzetcijfer ­ dat in belangrijke mate de winst en dus het inkomen bepaalt ­ van de zelfstandige ondernemer naar beneden duwen.

Anderzijds kan niet worden ontkend dat wegeniswerken nodig zijn. Rioleringen gaan niet eeuwig mee en ook een asfaltlaag dient om de zoveel tijd te worden vernieuwd.

Er dient dan ook een evenwicht te worden gevonden tussen enerzijds de noodzaak van de werken en anderzijds de economische gevolgen voor de zelfstandige ondernemer. Op basis van de huidige wetgeving heeft de zelfstandige ondernemer bijzonder weinig rechtsmiddelen om een vergoeding te bekomen. Hij kan enkel beroep doen op de algemene aansprakelijkheidsregels die vervat zijn in de artikelen 544 en 1382 van het Burgerlijk Wetboek.

Dit wetsvoorstel voorziet in een dagvergoeding, zonder dat de schuldvraag wordt gesteld. De vergoeding als compensatie voor geleden verlies, wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de tweede maand van de werken die voor belemmering of hinder zorgen. Er wordt verondersteld dat vanaf dat tijdstip er steeds economisch verlies zal zijn. Een veronderstelling die aan de werkelijkheid beantwoordt.

Deze dagvergoedingen dienen door de opdrachtgevers van de werken te worden betaald. De hoogte van de vergoeding wordt in onderling overleg bepaald met de opdrachtgever. Evenwel voorziet de wet in een minimumdagvergoeding die door de opdrachtgever dient te worden gerespecteerd bij het sluiten van een overeenkomst. Ook indien beide partijen niet tot een overeenkomst komen, is de minimumdagvergoeding door de opdrachtgever verschuldigd. Aan de ondernemer wordt de mogelijkheid gegeven om via een procedure, vergelijkbaar met het kort geding, aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te vragen de hoogte van de dagvergoeding te bepalen en de opdrachtgever te veroordelen tot het betalen van de vergoeding.

De hoogte van die bescheiden minimumdagvergoeding is geïnspireerd door de bedragen van het bestaansminimum.

Dit wetsvoorstel verhindert de ondernemer niet om op basis van de algemene aansprakelijkheidsregels een procedure voor de rechtbank voert.
Toelichting bij de artikelen

Artikel 2

Deze wet heeft tot doel een vergoedingsregeling te bieden voor alle werken die op het openbaar domein worden uitgevoerd of die van openbaar nut zijn. Met behulp van deze definitie wordt gepoogd om een brede waaier aan « overheidswerken » onder het toepassingsgebied van de wet te brengen. Het feit dat de overheid al dan niet als opdrachtgever optreedt, is hierbij geen doorslaggevend criterium.

Het voorliggende wetsvoorstel is beperkt tot de zelfstandige ondernemer. Voor de definitie van dit begrip wordt beroep gedaan op de formulering van KMO's zoals bepaald in de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap. Bovendien moet die ondernemer klanten ontvangen. Het betreft met andere woorden ondernemers die producten of diensten aan de consument aanbieden. De rechtsvorm van de onderneming (een natuurlijke persoon of een vennootschap) is van geen belang.

Enkel wanneer de toegang tot de ruimtes bestemd voor klanten wordt beperkt of gehinderd door de werken zoals bepaald in het eerste lid, kan de getroffene een vergoeding aanvragen. Ondernemers die wegens werken in een andere wijk geconfronteerd worden met minder verkeer door hun straat kunnen op deze wetgeving geen beroep doen.

Artikel 3

Dit wetsvoorstel heeft tot doel een vergoeding toe te kennen voor hinder ten gevolge van langdurige en ingrijpende werken. Om discussies over de invulling van het begrip « langdurig » uit de weg te gaan, wordt voorgesteld om een termijn langer dan één maand als langdurig te beschouwen.

Op die manier bekomt men een evenwicht tussen enerzijds de noodzaak van de werken en anderzijds de economische gevolgen voor de ondernemer. Daarom kan de ondernemer slechts vanaf de eerste dag van de tweede maand van de belemmering of verhindering van de ruimtes die bestemd en toegankelijk zijn voor de klanten effectief een vergoeding ontvangen.

Het spreekt voor zich dat het recht op de vergoeding eindigt op het ogenblik dat de voornoemde belemmering of verhindering een einde neemt.

Artikel 4

Het basisbeginsel van de regeling bestaat erin dat de opdrachtgever en de ondernemer in onderling overleg de hoogte van de vergoeding bepalen.

De vergoeding is een dagvergoeding. Omdat overeenkomstig § 2 van dit artikel, bij de berekening van de dagvergoeding van de zesdaagse werkweek wordt uitgegaan, dient ook de uitkering te worden berekend op basis van de zesdaagse werkweek.

Het voorstel voorziet evenwel in een indexeerbare minimumdagvergoeding. In geen enkel geval kan een overeenkomst worden gesloten die een vergoeding bepaalt die lager is dan deze minimumdagvergoeding.

Voor de hoogte van de vergoeding wordt gerefereerd aan het bestaansminimum. Het gaat om een forfaitaire vergoeding die met andere woorden onafhankelijk is van de grootte van de handelszaak of van een financieel cijfer zoals omzet of van de werkelijk geleden schade.

In de gevallen waarin geen overeenkomst wordt gesloten heeft de ondernemer recht op de bescheiden indexeerbare dagvergoeding van 1 116 frank.

Voor de indexatie werd gekozen voor een jaarlijks systeem op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen.

Aan de zelfstandige ondernemer wordt de mogelijkheid gegeven om aan de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg te vragen de hoogte van de vergoeding te bepalen en de opdrachtgever te veroordelen tot het betalen van die vergoeding. Hiervoor wordt een beroep gedaan op de procesvormen van het kortgeding. Omdat het niet om een rechtspleging zoals in kortgeding gaat, speelt de voorwaarde van het spoedeisende karakter niet. Bovendien gaat het om een procedure ten gronde. De uitspraak van de voorzitter van de rechtbank is derhalve geen voorlopige maatregel.

Om het recht van verdediging optimaal te waarborgen wordt bepaald dat de vordering steeds bij een verzoekschrift op tegenspraak dient te worden ingesteld.

Een procedure van de ondernemer voor de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg schort de verplichting van de opdrachtgever om de minimumdagvergoeding, zoals bepaald in deze wet, te betalen niet op.

Het gaat om een recht (op een vergoeding). Om de vergoeding te bekomen, dient de ondernemer zelf het initiatief te nemen. De termijn om de aanvraag in te dienen wordt in de tijd beperkt, namelijk tot één jaar na de beëindiging van de werken die de belemmering of de verhindering hebben veroorzaakt.

Artikel 5

De vergoeding wordt betaald door de opdrachtgever van de werken.

Artikel 6

De opdrachtgever heeft de plicht om vóór de start van de werken de ondernemers die vermoedelijk onder deze wetgeving vallen op de hoogte brengen van de werken en van de mogelijkheid om een dagvergoeding te bekomen en om daartoe een overeenkomst met de opdrachtgever te sluiten.

Jan STEVERLYNCK.
Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.

Artikel 2

Deze wet heeft betrekking op werken uitgevoerd op het openbaar domein of op werken van openbaar nut.

De ondernemingen die beantwoorden aan de definitie van een KMO zoals bepaald in artikel 2, 1º, van de programmawet van 10 februari 1998 tot bevordering van het zelfstandig ondernemerschap én die beschikken over ruimtes die bestemd en toegankelijk zijn voor de eindgebruikers en die ruimtes in die zin daadwerkelijk aanwenden, kunnen een beroep doen op het vergoedingssysteem bepaald in deze wet indien ten gevolge van de werken zoals bepaald in het eerste lid de toegang tot die ruimtes wordt belemmerd of verhinderd.

Artikel 3

Het recht op vergoeding ontstaat wanneer de belemmering of de verhindering tot de ruimtes die bestemd en toegankelijk zijn voor de klanten meer dan één maand duurt, en blijft bestaan totdat de belemmering of de verhindering tot de ruimtes die bestemd en toegankelijk zijn voor de klanten ophoudt.

Artikel 4

§ 1. Wanneer de termijn bepaald in artikel 3 is overschreden, heeft de ondernemer recht op een dagvergoeding en dit volgens het stelsel van de zesdaagse werkweek waarvan de hoogte wordt bepaald in onderling overleg met de opdrachtgever.

§ 2. Bij gebreke aan een overeenkomst heeft de ondernemer minimaal recht op een dagvergoeding die is vastgesteld op 1 116 frank en dit volgens het stelsel van de zesdaagse werkweek.

Deze dagvergoeding wordt jaarlijks éénmaal geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de consumptieprijzen. Hiervoor wordt de volgende formule toegepast : de basisvergoeding vermenigvuldigd met het nieuwe indexcijfer en gedeeld door het aanvangsindexcijfer.

De basisvergoeding is gelijk aan de dagvergoeding bepaald in het eerste lid. Het aanvangsindexcijfer is het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand januari van het jaar 2001. Het nieuwe indexcijfer is het indexcijfer der consumptieprijzen van de maand januari van het jaar waarvan de dagen die in aanmerking komen voor een dagvergoeding deel van uitmaken.

§ 3. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg bepaalt de hoogte van de vergoeding en veroordeelt de opdrachtgever tot het betalen van de dagvergoeding.

De vorderingen bedoeld in het eerste lid worden ingesteld en behandeld naar de vormen van het kort geding, met uitsluiting van het spoedeisende karakter. Zij worden bij een verzoekschrift op tegenspraak ingediend overeenkomstig de artikelen 1034ter tot 1034sexies van het Gerechtelijk Wetboek. De voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg doet uitspraak ten gronde.

§ 4. De vordering van de ondernemer zoals bepaald in § 3 schorst de uitbetaling van de minimale dagvergoeding in hoofde van de opdrachtgever niet.

§ 5. De ondernemer dient zijn aanvraag tot vergoeding in bij de opdrachtgever, uiterlijk één jaar na de beëindiging van de werken die de belemmering of de verhindering hebben veroorzaakt.

Artikel 5

De vergoedingen worden betaald door de opdrachtgever van de werken.

Artikel 6

Vóór de start van de werken brengt de opdrachtgever de ondernemers zoals bepaald in artikel 2, tweede lid, door middel van een gewone brief op de hoogte van de mogelijkheid om een dagvergoeding te vragen en daartoe een overeenkomst met de opdrachtgever aan te gaan.

Jan STEVERLYNCK.
Ludwig CALUWÉ.