Algemene bespreking
De voorzitter. - De heer Maertens verwijst naar zijn schriftelijk verslag.
De heer Didier Ramoudt (VLD). - Via het koninklijk besluit van 20 september 2000 werd een bijdrage ingevoerd, oorspronkelijk ten laste van de Staat, om personen met een laag inkomen te helpen, zodat ze zich kunnen blijven bevoorraden met huisbrandolie. De regering wil nu dat de sector bijdraagt tot de verwezenlijking van deze maatregel door de betaling van een eenmalige bijdrage. Tot nog toe kregen de OCMW's voorschotten ten belope van 1,752 miljard frank. Aanvankelijk dacht men dat de maatregel 2 miljard frank zou kosten. Ondanks een verlenging van de stortingen aan de OCMW's, komt men wellicht niet aan die 2 miljard frank. De bijdrage van de sector blijft evenwel 1 miljard frank, ongeacht de kostprijs van de maatregel. Daardoor heeft de maatregel een marktverstorend karakter. Als bepaalde personen in moeilijkheden komen door onverwachte prijsstijgingen, is het verdedigbaar dat de oliemaatschappijen daar iets zouden aan doen. Maar als dat de redenering is, moet deze bijdrage ook afhankelijk zijn van de behoeften van de personen die zich in moeilijkheden bevinden en er niet los van staan, zoals in dit wetsontwerp.De regering stelt dat de tegemoetkoming van de Staat de aardoliesector ten goede komt. De verkoop van aardolie wordt gestimuleerd, dat is juist. Maar vloeit uit deze redenering ook niet voort dat de bijdrage van de sector wel degelijk zou evolueren met de hoogte van deze tegemoetkoming? Immers, hoe meer mensen van de maatregel gebruik zouden maken, hoe meer petroleum wordt verkocht en hoe meer de sector zou moeten bijdragen, of omgekeerd. Met betrekking tot de superwinsten die de petroleummaatschappijen hebben gerealiseerd, moet een onderscheid gemaakt worden tussen de winsten als gevolg van hogere prijzen as such en de winsten die werden gemaakt ten gevolge van het niet respecteren van de verplichtingen inzake opslag. Wat het eerste betreft, moet volgens de Belgische petroleumfederatie rekening gehouden worden met het feit dat de winsten gerealiseerd worden op het internationale niveau en dat ze worden belast in de landen waar deze bedrijven zijn gevestigd. Voor wat ons land betreft, mag men niet vergeten dat er een vaste distributiemarge is die onafhankelijk is van de evolutie van de internationale petroleumprijs. In elk geval moet worden vastgesteld dat los van conjuncturele evoluties met betrekking tot de prijs, de winsten van oliemaatschappijen in vergelijking met andere sectoren ergens in het midden ligt. Zo bedraagt de EBIT-marge, met andere woorden het bedrijfsresultaat vóór intresten en belastingen (Earnings Before Interest and Tax) als percentage van de omzet 9,2%. In de sector van de voeding is dat 12,2%, van de halfgeleiders 14,6%, van de farmacie 23,6% en van de media 12%. De distributiemarge bedraagt 1,76 frank per liter huisbrandolie. Rekening houdend met alle kosten van raffinaderij tot klant, bedraagt de uiteindelijke winst enkele centiemen per liter. Het rendement, de winst tegenover de activa, bedraagt zo 1,8%. Daartegenover staat dat ook de overheid profiteert van de hogere prijzen: meer BTW, meer accijnzen en dus is ook hier de logische consequentie dat als de overheid profiteert, het niet meer dan normaal is dat de staat ook mee bijdraagt.Wat het niet naleven van de verplichtingen inzake opslag betreft, moet worden opgemerkt dat een sector collectief straffen, wanneer een aantal van de bedrijven de verplichtingen niet naleven, een niet-proportionele maatregel is. Als het slechts over een beperkt aantal inbreuken zou gaan, heeft de Belgische petroleumfederatie een punt wanneer ze stelt dat de Staat in dat geval de wet voor deze bedrijven moet toepassen in plaats van collectieve maatregelen te nemen tegen de gehele sector.Kan de minister aantonen dat het grootste gedeelte van de petroleumindustrie zijn verplichtingen niet nakomt? Het is niet omdat bedrijven ingevolge uitzonderlijk goede marktomstandigheden extra winsten maken dat ze moeten worden bestraft. Anders is het gesteld met ondernemingen die superwinsten maken ingevolge een monopolie of kartelvorming. Dat vereist dan wel een concurrentiebeleid.De VLD staat achter de idee dat huisbrandolie een basisproduct is en dat ook gezinnen met een bescheiden inkomen hiervan gebruik moeten kunnen maken tegen een aanvaardbare prijs. Net als voor de gas- en elektriciteitssector zou daarvoor evenwel een permanente oplossing moeten worden uitgewerkt in overleg met de sector. Dan zijn eenmalige marktverstorende maatregelen niet langer nodig.De VLD zal het wetsontwerp goedkeuren. Ik zal me echter onthouden. Ik vrees ook dat dezelfde filosofie naar andere sectoren wordt doorgetrokken en men de banksector een eenmalige bijdrage zou kunnen vragen om de kosten te dekken van bankrekeningen van personen met een minimuminkomen.De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - Dat dit een merkwaardig ontwerp is, werd door de heer Ramoudt al aangetoond.Toen anderhalf jaar geleden de brandstofprijzen plots stegen, werd onder meer onder druk van de op til zijnde gemeenteraadsverkiezingen, beslist de minstbedeelden een tegemoetkoming in hun zwaar gestegen brandstofkosten te bezorgen. Het gaat om een terechte maatregel. Ik wil dat zeker niet betwisten. Voor deze zogenaamde mazoutcheques werd 2 miljard frank uitgetrokken, waarvan de petroleumsector aanvankelijk een klein gedeelte zou betalen. Tijdens een nachtelijk regeringsoverleg werd echter plots beslist de petroleumsector 1 miljard te doen bijdragen. Het overige miljard zou door de overheid ten laste worden genomen. Uiteindelijk bedroegen de uitgaven voor de mazoutcheques echter minder dan 2 miljard. Niettemin bleef de bijdrage van de petroleumsector gehandhaafd en dit hoewel hiervoor nergens een ernstige verantwoording werd gegeven.Men heeft het over de superwinsten die de petroleumbedrijven in die periode zouden hebben opgestreken. Welnu, mochten deze winsten er inderdaad zijn geweest, dan zijn ze zeker niet door de Belgische petroleumsector opgestreken, maar wel door de multinationals. De Belgische petroleumsector is immers gebonden door het programmacontract waardoor hij over een bepaalde distributiemarge beschikt, hoe hoog de aankoopprijs ook is. Hij heeft ook nadeel geleden: door de stijging van de brandstofprijzen in de betrokken periode was de verkoop lager.Nu wordt aan de Belgische petroleumsector één miljard frank gevraagd. Nochtans doet de sector het niet zo schitterend. In de periode 1996-2001 bedroeg de gemiddelde jaarwinst 3,8 miljard frank. Deze maatregel vormt dus een plotse belasting van bijna 30%.De crisis heeft voor de sector geen meerontvangsten met zich meegebracht. De Belgische Schatkist daarentegen heeft uit de stijging van de brandstofprijzen en het behoud van het BTW-percentage in totaal 6 miljard extra BTW-ontvangsten gehaald. Dit bedrag volstond ruimschoots voor de, overigens terechte, tussenkomst in de brandstofkosten van de minstbedeelden. De overheid beschikte dus zelfs over het drievoudige bedrag en had dus nog guller kunnen zijn zonder meeruitgaven te moeten doen.Ter verantwoording van deze maatregel verwijst de regering naar het feit dat de petroleumbedrijven de verplichtingen inzake de strategische voorraad niet zouden zijn nagekomen. Mocht dit inderdaad zo zijn, dan moet het bedrijf dat in de fout is gegaan, worden gestraft, en niet de hele sector. Uit nader onderzoek van de Europese Commissie blijkt overigens dat de sector een gemiddelde strategische voorraad had aangelegd voor 86 dagen. Eén bedrijf was er de oorzaak van dat de vooropgestelde periode van 90 dagen niet werd gehaald: Sabena. Deze maatschappij beschikte slechts over een strategische voorraad van 27 dagen.De andere reden wordt door de Europese Commissie terecht niet gevolgd. Men haalt aan dat een aantal bedrijven hun strategische voorraad niet in België hebben, maar in Rotterdam, op vijftig kilometer van de raffinaderij in Antwerpen, maar in tegenstelling tot de bewering van de minister in de commissie is dit toegelaten. Dat Europa niet zou toestaan dat men zijn verplichtingen ten aanzien van een bepaalde lidstaat niet zou mogen nakomen als de voorraad in een andere lidstaat van de Unie wordt bewaard zou in tegenspraak zijn met de Europese beginselen. Dit wordt volgens de richtlijn expliciet toegelaten, op voorwaarde dat beide lidstaten daaromtrent met elkaar een akkoord hebben gesloten. Reeds jaren bestaat een dergelijk akkoord tussen Nederland en België. Volgens de bepalingen ervan mag tot 30% van de voorraad in Nederland worden opgeslagen. Europa laat trouwens ook toe om dit percentage te verhogen. Met andere woorden, op dit vlak zijn alle problemen oplosbaar.Ik verzoek de regering voor toekomstige bepalingen en reglementeringen voldoende rekening te houden met de realiteit op het terrein en de wijze waarop de bedrijven zich onderling verhouden. Het heeft immers geen zin bedrijven te verplichten aanzienlijke maar nutteloze investeringen te doen als ze momenteel over voldoende voorraden beschikken op een redelijke afstand, aan het begin van de pijpleiding in plaats van op het einde, die perfect gereglementeerd en controleerbaar zijn.De bedrijven van de petroleumsector lijken grote, welvarende, eerder naamloze gehelen te zijn, maar men moet beseffen wie ze op het terrein vertegenwoordigen. Ze bieden immers duizenden arbeidsplaatsen in een specifieke streek, namelijk Antwerpen. Vergeten we dan ook niet dat deze belasting van 1 miljard hoofdzakelijk door deze ene streek moet worden gedragen.Gelukkig stelt deze sector hooggeschoold personeel en hooggeschoolde arbeiders tewerk en betaalt ze hoge lonen, waardoor ze ingevolge de hoge fiscaliteit en parafiscaliteit ook grote opbrengsten opleveren voor de sociale zekerheid en de Schatkist.Deze bloeiende sector is een kip met gouden eieren, die evenwel snel en gemakkelijk kan worden geslacht. De dochters van de multinationals in ons land zijn voor hun welvaart en overleven immers permanent in concurrentie met elkaar, maar vooral met hun zusters in de andere lidstaten.Men moet beseffen dat de kosten in ons land hoog zijn. De arbeidskosten bijvoorbeeld zijn aanzienlijk door de hoge fiscaliteit en parafiscaliteit. Gelukkig kan men die kosten blijven betalen, enerzijds omdat de geleverde arbeid van bijzonder hoge kwaliteit en productiviteit is en anderzijds ingevolge de uitstekende ligging van ons land en de stad Antwerpen. Vergeten we evenwel niet dat er ook hieraan grenzen zijn.Op het ogenblik dat het economisch wat minder goed gaat - en dat is nu toch het geval - en er in het hoofdkwartier van een multinational moet worden beslist waar de kosten worden gedrukt en welke vestiging wordt afgebouwd, maakt België zich enorm kwetsbaar door het fantasietje dat vandaag op onze tafels ligt. Dit is bijzonder slecht voor het imago van ons land, omdat men deze maatregel op geen enkele manier kan verantwoorden. In heel Europa zijn anderhalf jaar geleden de brandstofprijzen gestegen en in verscheidene landen werden maatregelen getroffen om te vermijden dat de minstbedeelden daarvan het slachtoffer zouden worden, maar in geen enkel van de 15 lidstaten werd beslist om de plaatselijke petroleumsector voor die maatregelen te laten opdraaien. Dat zoiets bij ons wel gebeurt, is bijzonder negatief. In de commissie heeft de minister ook toegegeven dat er voor deze beslissing eigenlijk geen verantwoording is. Het is gewoon een politieke beslissing, een politieke deal en beslist is beslist. Er valt niets meer aan te veranderen en van de gevolgen trekken we ons niets aan. Men heeft de politieke beslissing genomen het geld te halen in de sector, omdat men van oordeel is dat hij floreert. Dat doet me denken aan een slogan waarvan ik dacht dat hij de wereld uit was. Toen ik net op de schoolbanken zat, lazen we in pamfletten, die extreem linkse milieus ook aan de schoolpoorten uitdeelden, dat men de crisis kan oplossen door "het geld te halen waar het zit". Die oude slogan is de leden van het kabinet blijkbaar bijgebleven. Nu ze beslissingsmacht hebben, willen ze een jeugddroom realiseren en deze slogan in de praktijk brengen. Dat gebeurt vandaag. Collega Ramoudt - ik waardeer uw eerlijke schaamte - het is toch merkwaardig dat dit moet gebeuren in de eerste regering in 50 jaar die door een liberale eerste minister wordt geleid. Het is voor het eerst in 50 jaar dat een dergelijke maatregel wordt genomen.De heer Charles Picqué, minister van Economie en Wetenschappelijk Onderzoek, belast met het Grootstedenbeleid. - Er is hier veel aandacht besteed aan de problemen van de oliesector, maar onze beslissing werd ingegeven door de bekommernis om de minstbedeelden. Het klopt dat ik in de commissie heb gezegd dat dit een politieke beslissing is. Het is inderdaad een politieke keuze, maar die heeft niets te maken met de verkiezingscampagne, wel met het feit dat de solidariteitsmechanismen versterkt moeten worden. Ik geef de voorkeur aan een oplossing op basis van onderhandelingen, maar u weet dat de onderhandelingen met de oliesector afgesprongen waren. We moeten dus niet rond de pot draaien. Dit is een politiek gebaar ten gunste van de minstbedeelden.In sommige omstandigheden is het gerechtvaardigd de oliesector tot solidariteit te verplichten. Er moet trouwens opnieuw met de oliesector worden onderhandeld om naar een blijvende oplossing te zoeken.Op het moment van de beslissing werden we geconfronteerd met de OCMW's. Ik erken dat het om een politieke, maar sociaal gerechtvaardigde beslissing gaat.De heer Ludwig Caluwé (CD&V). - De minister antwoordt op geen enkele bemerking. Noch collega Ramoudt, noch ikzelf betwisten deze sociale maatregel. De tegemoetkoming mocht voor mijn part zelfs groter zijn en er mochten zelfs meer categorieën van het voorrecht genieten. Wat we wel onderstrepen is dat de overheid door de stijging van de BTW-inkomsten 6 miljard extra ontvangt. Er werd 1,7 miljard uitgegeven voor de tegemoetkoming. Wij betwisten dan ook dat 1 miljard van de uitgaven moet worden gedragen door een sector die geen extra inkomsten haalt uit de stijging van de brandstofprijzen vermits hij gebonden is door de marges van het programmacontract en door de distributiemarges.De regering maakt zich eens te meer populair op andermans kosten.