1995 - 1999

Vragen voor de Minister van Justitie, Tony Van Parys

4 April 1997

Schriftelijke Vraag over de strafbepalingen bij het overtreden van een KB

Vraag

Artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 betreffende de straffen uit te spreken tegen de overtreders van algemene verordeningen of te stellen bij provinciale of plaatselijke reglementen bepaalt dat « de overtreding tegen de koninklijke besluiten, op welke geen bijzondere straffen bij de wetten zijn of zullen worden vastgesteld », gestraft wordt « met gevangenisstraf van acht dagen tot veertien dagen en met een geldboete van zesentwintig tot tweehonderd frank, of met één van de straffen alleen ». Hetzelfde geldt voor de overtreding van de door de gouverneurs en de arrondissementscommissarissen krachtens de artikelen 128 en 139 van de provinciale wet genomen besluiten.

Hoewel dit artikel schijnbaar weinig toepassing lijkt te vinden, roept dit toch bepaalde vragen op. Wat dient meer bepaald onder « de overtreding tegen een koninklijk besluit » te worden verstaan ? Mag met name uit dit artikel afgeleid worden dat het niet-naleven van de bepalingen van eender welk koninklijk besluit een wanbedrijf uitmaakt ? Zulks zou uiteraard verregaande gevolgen hebben. Bovendien lijkt een dergelijke interpretatie tot eigenaardige situaties aanleiding te kunnen geven. Zo bijvoorbeeld zal de « overtreding » van een wet slechts strafbaar zijn als er uitdrukkelijk strafbepalingen voorzien zijn, terwijl de « overtreding » van een koninlijk besluit dat ter uitvoering van deze wet wordt genomen sowieso strafbaar zal zijn.

Aan de geachte minister zou ik dan ook de volgende vragen willen stellen : 1. Wat is de juiste draagwijdte van het voornoemde artikel ? Wanneer zal er met name sprake zijn van de « overtreding » van een koninklijk besluit ? 2. Heeft de geachte minister kennis van vervolgingen die ingesteld werden op basis van dit artikel ? Zo ja, om de overtreding van welke koninklijke besluiten ging het dan ?

Antwoord

Ik heb de eer aan het geachte lid mede te delen wat volgt.

1. In eerste instantie dient opgemerkt te worden dat alleen de wet een authentieke uitlegging van de wetten kan geven (artikel 84 van de Gecoördineerde Grondwet). De draagwijdte die aan artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 wordt gegeven is dat dit artikel de Koning het recht verleent om binnen de grenzen van dit artikel straffen te voorzien wegens inbreuken op de reglementaire koninklijke besluiten. Wanneer deze koninklijke besluiten geen straffen voorzien zijn de straffen voorzien in artikel 1 van de wet van 6 maart 1818 van toepassing zonder dat er bijzondere bepalingen moeten zijn die hun toepassing voorzien (Cass., 4 mei 1920; Haus, J.J., Principes Généraux du Droit Pénal Belge, I, nr. 129; Schuind G., Traité pratique de droit criminel, Tome I, blz. 525).

Hetzelfde geldt voor de overtredingen tegen de besluiten door de gouverneurs en de arrondissementscommissarissen genomen krachtens de artikelen 128 en 139 van de provinciewet.

Ondanks de wijzigingen die door de wet van 5 juni 1934 aan het eerste lid van artikel 1 werden aangebracht, is de draagwijdte van dit artikel dezelfde gebleven. De term « overtreding » heeft dezelfde betekenis in artikel 1 als elders in het strafrecht.

Het gaat hier dus over het stellen van een positieve handeling, namelijk het begaan van een feit dat verboden is of over een onthouding van een voorgeschreven verplichting.

Om strafbaar te zijn moet de schending van de bepaling gesanctioneerd worden met een straf. Deze straf wordt nu juist voorzien in artikel 1 van de wet van 6 maart 1818.

2. Volgens de informatie waarover ik beschik worden er zeer weinig vervolgingen ingesteld op basis van deze wet.

De gevallen die mij bekend zijn betreffen voornamelijk overtredingen van het koninklijk besluit van 15 september 1976 houdende reglement op de politie van personenvervoer per tram, pre-metro, metro, autobus en autocar.

Verder werd mij één geval van inbreuk op het koninklijk besluit van 22 september 1823 houdende bepalingen nopens het doen van collecten in de kerken of aan de huizen gemeld en één geval van een inbreuk op het koninklijk besluit van 18 augustus 1975 houdende het reglement van politie en scheepvaart voor het kanaal van Brussel naar de Rupel en voor de haven van Brussel.

Voor de rest zijn de vervolgingen op basis van artikel 1 zeer zeldzaam.