2009 - 2014

1 October 2009

Tussenkomst tijdens interpellaties over de Westerschelde

De heer Ludwig Caluwé: Mijnheer de voorzitter, mevrouw de minister, de heer Penris noemde mij zijn goede collega uit Essen, waarvoor mijn waardering. Wij zijn enkel voorstander van lijn 11 voor wat betreft de verbinding met Rotterdam. Wanneer men, zoals de Nederlanders, enkel een verbinding met Vlissingen wil, dan zijn we daar geen voorstander van. Enkel als alternatief voor lijn 12, als het vrachtverkeer via lijn 11 zou kunnen passeren en zich in die richting tussen Antwerpen en Rotterdam zou kunnen verplaatsen. Dat ter verduidelijking. <?xml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
De heer Martens heeft al de hele geschiedenis van de Westerscheldeproblematiek gegeven. Ik moet dat dus niet meer doen. We houden ons daar al lang mee bezig. Ook de heer Martens, destijds nog in een andere functie, is daar heel sterk bij betrokken geweest. We keken daarbij niet alleen naar de verdieping maar ook naar de natuurlijkheid en de veiligheid. Het is op vraag van Nederland dat dat allemaal samen is bekeken. De onderhandelingen waren moeilijk en langdurig. Om een omelet te maken, moet je eieren breken. De vraag van de heer Sintobin geeft aan dat het ook bij ons niet evident is om goede landbouwgrond in natuur om te zetten. Dat ligt in Nederland ook moeilijk. In 2005 hadden we daarover, goed wetende wat de consequenties waren, een verdrag gesloten waar dat uitdrukkelijk in staat. Ik begrijp dat men zich soms afvraagt of we dat allemaal zullen bereiken. Maar wanneer je niet meer mag geloven dat een staat – niet een bananenrepubliek maar een fatsoenlijke staat – zich houdt aan het uitvoeren van gesloten verdragen, die men finaal, zij het met wat trekken en sleuren, ook in het parlement heeft goedgekeurd, dan is het de vraag of de internationale betrekkingen op een fatsoenlijke manier verlopen.
Ik zie soms een grote parallel tussen dit dossier en een ander dossier (de Oosterweelverbinding), waar we ook dachten dat er een duidelijke afspraak was en waar men goed wist dat men, om die omelet te maken, eieren moest breken. Daar hebben we gezien dat vlak voor de realisatie, onder druk van een moeilijke publieke opinie, van actiegroepen en een achterban, mensen hun kar draaien en plots een andere houding aannemen. Ik krijg dezelfde déjà vu.
Mevrouw de minister, laat ons hopen dat de Nederlandse regering verstandig is op 9 oktober en zich houdt aan de uitvoering van het verdrag. Ik hoop ook dat de Vlaamse Regering zich voorbereidt op een negatieve uitkomst. Dat moet men voor mij nog niet vandaag zeggen, ik wil niet dat men de zaken daardoor zou bemoeilijken. Maar ik hoop toch dat we de ‘day after’ voorbereiden en dat we, mocht het verkeerd aflopen, de dag nadien al zullen weten hoe er zal worden gereageerd.
...

De heer Ludwig Caluwé: Mijnheer de voorzitter, ik wil het nog even hebben over de discussie over de juridische of de diplomatieke weg, waarover ook de heren Penris en Martens het al hadden. Mevrouw De Ridder heeft erop gewezen dat de diplomatieke weg ons een bijkomend verdrag heeft opgeleverd. Naast het Scheidingsverdrag hebben we nu ook een verdrag waarin uitdrukkelijk staat tot op hoeveel meter de Schelde moet worden verdiept en dat men zich engageert om een aantal natuurmaatregelen te nemen. Dat staat er zwart op wit in. Maar als jurist weet ik dat het niet voldoende is om juridisch gelijk te hebben, men moet het ook krijgen. Het is niet eenvoudig om dit van een andere natie af te dwingen. Het zou evenmin eenvoudig zijn indien we enkel over het Scheidingsverdrag zouden beschikken. Dat Scheidingsverdrag staat nog altijd overeind, ook al waren er bij de onderhandelingen een aantal Nederlanders die het wilden afschaffen. Daarmee zou men de wensdroom van een aantal onder ons gerealiseerd hebben, maar het Scheidingsverdrag met al zijn bepalingen, is er nog steeds.
We kijken niet alleen uit naar 9 oktober, maar ook naar morgen, 2 oktober, en naar de validatie. Ik krijg toch een déjà-vugevoel. Eerst was er de commissie-Maljers in Zeeland die aantoonde dat er geen alternatief is voor de Hedwigepolder en vervolgens was er de commissie- Nijpels die tot hetzelfde resultaat kwam. Ik verwijs naar een analoog dossier. Eerst heeft de stad Antwerpen zonder resultaat een alternatief onderzocht voor de Oosterweel, de Horvattunnel. Daarna kwam ARUP-Sum twee keer en, als we intellectueel eerlijk blijven, boden die mensen ook geen alternatief. Ik zie ook in deze kwestie dezelfde problematiek nog een keer terugkomen, maar ik hoop dat, wanneer morgen blijkt dat er geen alternatief is, men op 9 oktober intellectueel eerlijk blijft.

Lees het volledige verslag