2004 - 2009

Vragen voor Minister-president van de Vlaamse Regering, Vlaams minister van Institutionele Hervormingen, Yves Leterme

8 June 2005

Actuele vraag over de positionering van de Vlaamse Regering ten aanzien van Nederland, naar aanleiding van de uitspraken van de federale minister van Buitenlandse Zaken.

Vraag

De heer Ludwig Caluwé:
Mijnheer de voorzitter, leden van de regering, collega's, mijnheer de minister-president, de voorbije dagen bracht u een bezoek aan Noord-Rijnland-Westfalen, een van onze belangrijkste handelspartners, zoniet de belangrijkste. Uit de verslagen van uw bezoek is gebleken dat er klachten zijn over de Belgische Spoorwegen. Dat is wraakroepend.

Een van de weinige, maar belangrijke troeven van Vlaanderen om het economisch goed te blijven doen, is onze ligging, omdat transport steeds belangrijker wordt. We stellen nu vast dat we slecht doen wat we eigenlijk goed moeten doen. Het is veel gemakkelijker om vanuit Noord-Rijnland-Westfalen de haven van Hamburg dan die van Antwerpen te bereiken. Neen, dan zijn we niet goed bezig.

Dat heeft deels te maken met infrastructuur. We kennen de problemen van de IJzeren Rijn voor een goede mens- en milieuvriendelijke inplanting. Zelfs zonder die problemen zijn de bestaande spoorverbindingen tussen Noord-Rijnland-Westfalen en Vlaanderen veel beter. Toch slagen de Belgische Spoorwegen er niet in het goederenverkeer op een goede manier te organiseren.

Mijnheer de minister-president, welke lessen trekt u daaruit? Welke stappen zult u zetten om ervoor te zorgen dat dit op een andere manier wordt aangepakt? Moet Vlaanderen dan maar proberen om die goede treinverbindingen zelf te organiseren? Welke andere conclusies trekt u uit dit bezoek?

Minister-president Yves Leterme:
Mijnheer de voorzitter, mijnheer Caluwé, het is van essentieel belang dat we in een globaliserende economie onze troeven uitspelen en een beleid voeren om ze te versterken, binnen het kader van de bevoegdheidsverdeling in ons land en van de belangrijke rol van het spoorverkeer, de NMBS, in de logistieke ontsluiting van Vlaanderen.

De voorbije twee jaar heb ik een tiental bezoeken gebracht aan bedrijven in de Antwerpse havenzone. Bij elk bedrijfsbezoek werd, naast de andere knelpunten, de afhandeling van het spoorverkeer zowel van bulk als van containers, steevast aangekaart als een probleem. Op het ogenblik dat we nu, in het verleden en in de toekomst, investeren in een zeewaartse toegang tot de Antwerpse haven, is het normaal dat we nog meer dan vroeger bijzondere zorg hebben voor goede hinterlandverbindingen. Denk aan de inspanningen om met de Nederlandse regering tot een akkoord te komen over de Scheldeverdieping.

Wat heeft het voor zin om op een goede, flexibele en commerciële manier te zorgen voor een instroom van containers en goederen, als we niet in staat zijn om die goederen en containers op een duurzame manier naar hun bestemming te brengen?

Het is duidelijk dat de haven van Antwerpen kampt met een handicap in vergelijking met andere havengebieden. Het gebrek aan een voldoende doeltreffend uitgebouwde dienstverlening op het vlak van het spoorgoederenvervoer vertaalt zich in een modal shift. Amper 10 percent van de goederen die in de Antwerpse haven toekomen, wordt doorgevoerd via het spoor. Dat percentage ligt veel te laag en moet worden opgetrokken als we de haven van Antwerpen toekomstkansen willen geven. De rol van de NMBS komt daarbij om de hoek kijken.

Ik heb opnieuw nota genomen van de klachten van het bedrijfsleven, ook in het Ruhrgebied, over de vervoertermijnen, de betrouwbaarheid van de dienstregelingen, de kostprijs en de flexibiliteit van de dienstverlening van B-Cargo. Na de gesprekken in Noord-Rijnland-Westfalen van gisteren en eergisteren heb ik onmiddellijk contact opgenomen met de heer De Scheemaeker van de NMBS en met staatssecretaris Tuybens om hen te melden dat die klacht zeer duidelijk ter sprake was gekomen en bovendien was versterkt door getuigenissen van meereizende Vlaamse bedrijfsleiders. Ik heb gevraagd om daar bijzondere aandacht aan te besteden. Het zal ook op de agenda worden geplaatst van het interministerieel comité dat binnen de Vlaamse Regering is geïnstalleerd en zich specifiek bezighoudt met het spoorvervoer. De ministers Van Brempt, Van Mechelen en Peeters maken daar ook deel van uit.

De vraag is hoe we er mede vanuit de Vlaamse Regering voor kunnen zorgen dat de NMBS haar dienstverlening op een efficiënte manier inzet voor een goede doorvoer naar het hinterland. Vlaanderen levert ter zake een bijzondere inspanning. Ik denk aan de aandacht voor de Liefkenshoektunnel, het verhogen van de capaciteit op de ring rond Berchem, de boog naar Gent op de Linkeroever. Ik hoop en verwacht van de NMBS dat ze er op korte termijn in slaagt om die knelpunten op te lossen. Dit is trouwens ook noodzakelijk om de rol van de NMBS sterk te houden. De liberalisering leidt immers onvermijdelijk tot meer concurrentie, wat op zich niet slecht is. Bij een doeltreffend georganiseerde concurrentie kan de rol van de NMBS en B-Cargo wel eens onder druk komen te staan.

Ik heb heel wat goodwill vastgesteld, zowel bij de heer De Scheemaeker als bij staatssecretaris Tuybens om dat probleem ter harte te nemen. Daar is al heel wat aandacht aan besteed maar tot nu toe zijn op het terrein onvoldoende resultaten geboekt. Vanmorgen heb ik dat punt tijdens een overleg met de federale regering aangekaart bij premier Verhofstadt.

Tijdens de volgende weken zullen we nagaan wat er op dat vlak nog kan gebeuren. Het is essentieel dat we een oplossing vinden voor de toekomstige levenskracht van de Antwerpse haven en zijn cruciale rol als motor van de Vlaamse economie. Ikzelf en collega's uit de Vlaamse Regering besteden veel aandacht aan de Antwerpse dossiers vanuit het bewustzijn dat Antwerpen een heel belangrijke rol speelt, vandaag en morgen, in de economische ontwikkeling van Vlaanderen.

Er wordt regelmatig een bezoek gebracht aan de hoofdkwartieren van multinationals die in ons land grote vestigingen hebben. In dat kader hebben we maandag een werkbezoek gebracht aan de top van Bayer. We hebben een gesprek gehad met de nummer één van Bayer en het bijna volledige directiecomité. Dat gesprek was zeer constructief. Daaruit bleek onder meer dat men in Leverkusen bijzonder tevreden is over de prestaties van Bayer Antwerpen. De flexibiliteit van de mensen, de capaciteit om met nieuwe toestanden om te gaan, het vormingsniveau, de goede werkgerichtheid en de kwaliteit van het management werden daarbij uitdrukkelijk onderstreept. De directie van Bayer heeft de ambitie om Antwerpen te behouden als een van de sterkhouders van de Bayergroep.

In het geheel van de multinationale ontplooiing van Bayer, stellen we vast dat heel wat Vlamingen stilaan op cruciale posities terechtkomen. Zij beginnen dan ook een rol te spelen binnen de besluitvorming van de hele Bayer-groep.

Dat kan uiteraard zorgen voor de verankering van de activiteiten van Bayer in Vlaanderen.

Positief was ook de vaststelling dat de inspanningen die de afgelopen jaren werden geleverd op het vlak van het milieu en de energie, niet onopgemerkt voorbij zijn gegaan. Ik denk daarbij aan het benchmarkconvenant, de energieaudit, die door de groepsleiding positief werden beoordeeld voor wat de randvoorwaarden betreft waarbinnen Bayer in ons land moet functioneren.

De maatregelen van de federale regering betreffende de notionele intrestaftrek - de Duitsers hebben daar het moeilijke woord 'Zinsabzug' voor gevonden - worden door hen als zeer positief ervaren. Dat is een troef om investeringen aan te trekken en ze ook te behouden.

Gisteren hebben we ook een goed gesprek gehad met de minister-president van Noord-Rijnland-Westfalen, de heer Rüttgers. Ik wil er toch nog eens op wijzen dat Noord-Rijnland-Westfalen het grootste Land van de Duitse Bondsrepubliek is. Het telt 18 miljoen inwoners. Het neemt 30 à 40 percent van de industriële activiteit voor zijn rekening. We hebben onder meer gesproken over het activeren van een in 1991 afgesloten verdrag tussen Vlaanderen en Westfalen. Tot nog toe heeft minister-president Rüttgers daar nog niet zoveel mee gedaan. Het is zijn uitdrukkelijke wens om daar werk van te maken.

Een punt dat Westfalen nadrukkelijk naar voren heeft geschoven, is de vraag om te leren van de goede resultaten die Vlaanderen boekt op het vlak van het onderwijsbeleid. Ik heb die goede resultaten wat genuanceerd. Uiteraard heb ik ook toegezegd om de volgende weken in werkgroepen na te gaan hoe we daarover binnen het verdrag kunnen samenwerken. Het is de bedoeling dat we tijdens het bezoek dat minister-president Rüttgers in de tweede helft van dit jaar aan Vlaanderen zal brengen, concretere afspraken maken.

Tijdens de gesprekken is er ook nogal wat aandacht geweest voor het inburgeringsbeleid. Vooral het veralgemeend invoeren van de taaltest voor vierjarige kinderen is aan bod gekomen. Het is de bedoeling om inzake de taalachterstand heel kort op de bal te spelen. Dat moet gebeuren vooraleer ze in lager onderwijs instromen. Daarover is in Noord-Rijnland-Westfalen een debat gevoerd dat 1 jaar heeft geduurd. Uiteindelijk werd unaniem een tekst goedgekeurd, waarin wordt gepleit voor het invoeren van een verplichte taaltest. Ik heb daar nota van genomen. Ik heb de tekst overgemaakt aan de minister van Onderwijs.

Belangrijk was ook het gesprek dat ik gisterenmorgen heb gevoerd met een vijftiental grootindustriëlen uit het Ruhrgebied. Ik heb getracht de troeven van Vlaanderen op het vlak van de economische activiteiten uit te spelen. We hebben het nadrukkelijk gehad over de IJzeren Rijn. Ik heb dat dossier ook ter sprake gebracht tijdens de gesprekken met minister-president Rüttgers.

Het studiewerk over de IJzeren Rijn zal kort na de zomer klaar zijn. We mogen niet blind zijn voor het feit dat er problemen zijn ter hoogte van Wegberg, Rheindahlen, enzovoort. Ondertussen is er bebouwing vlak bij de spoorwegbedding. Minister-president Rüttgers heeft me verzekerd dat de studie niet als een vertragingsmanoeuvre moet worden gezien. Het is de bedoeling om vanaf het najaar na te gaan hoe de IJzeren Rijn verder kan worden gerealiseerd.

Ik voeg er wel aan toe dat het een zeer moeilijk dossier is, dat voor een groot deel onder de bevoegdheid valt van de federale overheid. We hebben er alle belang bij te trachten stap voor stap vooruitgang te boeken bij zowel de Nederlandse regering als de Duitse bonds- en deelstaatregering. Half maart heb ik in Brussel een gesprek met premier Balkenende.

Afgezien van het probleem van het voorlopig gebruik van het historisch tracé voor een beperkt aantal frequenties, waarover in het verleden ook afspraken zijn gemaakt en waarover het Arbitragehof ook een uitspraak heeft gedaan, moeten we ons geen illusies maken dat de IJzeren Rijn op korte termijn in gebruik zal zijn voor het goederenverkeer. Dat is ons streefdoel. We moeten op dat vlak wel realistisch zijn. (Applaus)

De heer Ludwig Caluwé:
Mijnheer de minister-president, ik dank u voor uw antwoord. We zullen zeker op de voet volgen of er zich verbeteringen voordoen in het goederenvervoer bij de Belgische Spoorwegen.