1999 - 2004

12 December 2001

Verslag van de parlementaire bespreking van het voorstel van decreet voor enkele bouwvergunningen waarvoor dwingende redenen van groot algemeen belang bestaan.

maken om net zoals mijn medeverslaggever Jos Stassen, u toch verslag uit te brengen van de commissiewerkzaamheden die in dit voorstel van decreet gewijd zijn. Daarnaast zal ik ook het standpunt van de CD&V- fractie met betrekking tot dit decreet naar voren brengen.

Jos Stassen zal het hebben over de artikelsgewijze bespreking van het decreet en de topics Europa, natuurcompensaties en KBR. Ik zal in mijn verslag de topics landbouw, juridische betwisting en de totstandkoming en de krachtlijnen van het voorstel toelichten.

Aanleiding voor het initiatief

Op 27 april van dit jaar bezochten de commissie financiën en openbare werken van dit parlement de stilgelegde bouwput van het Deurganckdok. Ons werd duidelijk gemaakt dat de schorsing aanleiding zou geven tot aanzienlijke eisen om schadevergoeding. Ondertussen konden deze geraamd worden op 18 miljoen per dag of 6 miljard per jaar. Daarbij wordt dan nog geen rekening gehouden met de sociaal-economische gevolgen indien een aanhoudend uitstel van de werken aan het Deurganckdok aanleiding zou geven tot andere investeringsbeslissingen bij reders en verladers.

De stillegging van de werken is het gevolg van drie arresten van de raad van State, enerzijds de schorsing van het ontwerp van nieuw gewestplan omdat men ten onrechte de spoedeisendheid van de adviesaanvraag had ingeroepen, vervolgens de schorsing van de bouwvergunning die op dit geschorste ontwerp van gewestplan gebaseerd was en tenslotte de schorsing van de beslissing van 13 juni 2000 van de Vlaamse Minister van Ruimtelijke Ordening eveneens omwille van procedureredenen in het kader van de inspraakprocedure. Ondertussen werd de Vlaamse Regering echter ook op 18 januari 2001 door de Europese Commissie in gebreke gesteld omdat er voor de aanleg van het Deurganckdok, cumulatief aan de bouw van het Verrebroekdok en rekening houdende niet alleen met de gevolgen van de bouw van het dok maar ook met de effecten van de exploitatie en de industrie die zich op de opgespoten gronden zou kunnen vestigen, onvoldoende natuurcompensaties voorzien werden.

Een aantal parlementsleden die aanwezig waren bij het bezoek aan het deurganckdok, meenden dat het gepast was om een initiatief te nemen dat de schade voor de gemeenschap van de stillegging van de werken tot het minimaal mogelijke zou kunnen beperken. Vanuit deze groep werd de Minister van Openbare Werken de vraag gesteld of er met de steun van de administratie van de Vlaamse Gemeenschap beroep kon gedaan worden op een schare uitgelezen juristen die de totstandkoming van een dergelijk initiatief zouden kunnen begeleiden. Hierop volgde vanwege de minister een positief antwoord.

Na afweging van de verschillende mogelijkheden werd door de initiatiefnemers gekozen voor de formule van de validering bij decreet van de besluiten die noodzakelijk zijn om het Deurganckdok aan te leggen en tot niets meer dan dat.

Krachtlijnen van het voorstel van decreet

De krachtlijnen van het voorliggende voorstel van decreet kunnen inderdaad als volgt samengevat worden.

Een aantal werken worden van dwingend groot algemeen en strategisch belang verklaard. Het gaat om de aanleg van het dok zelf, het aanleggen en baggeren van de toegangsgeul, het storten van de baggerspecie, het gedeeltelijk dempen van het doeldok, de aanleg van de leefbaarheidsbuffer, de aanleg van de ontsluitingsinfrastructuur en de natuurcompensaties voor deze werken.

Dat deze werken van dwingend groot algemeen en strategisch belang verklaard worden, heeft tot gevolg dat de Vlaamse Regering bij het verlenen van de stedebouwkundige vergunningen ervoor kan afwijken van de bestaande bestemmingsplannen. De Vlaamse Regering dient daarbij wel de normale procedures voor het afleveren van een bouwvergunning te volgen en dient zich ook te houden aan de Europese bepalingen met betrekking tot de natuurcompensaties. Omwille van het uitzonderlijk karakter moeten de stedebouwkundige vergunningen binnen de maand bekrachtigd worden door het Vlaams Parlement onder de vorm van een bekrachtigingsdecreet. Pas dan kunnen deze vergunningen uitwerking krijgen. De Vlaamse regering moet eveneens overgaan tot de opmaak van de nodige ruimtelijke uitvoeringsplannen waarin het resultaat van deze vergunningen worden opgenomen. Zodra deze uitvoeringsplannen geldig van kracht zijn, houden de uitzonderingsmogelijkheden waarin dit decreet voorziet, op te bestaan. Tenslotte bevatte het voorstel van decreet ook een bijzondere bepaling om ten behoeve van de landbouwers die gronden bewerken die onder toepassing van dit decreet, de grondbank te activeren.

Collega Jos Stassen zal u de formele behandeling van dit decreet in commissie schetsen. Ik zal nu zelf nog nader ingaan op twee topics die tijdens de discussie aan bod kwamen.

De Juridische betwisting

Vooreerst het juridisch dispuut. Tijdens de hoorzitting belichte professor Popelier van de UIA een aantal elementen waarop het voorstel van decreet juridisch zou kunnen bestreden worden. Zij werd hierin tijdens de bespreking door verschillende leden bijgetreden.

Mevrouw Popelier stelde dat de opzet van het voorstel op het eerste gezicht tot wantrouwen stemt. Fundamentele rechtsprincipes die verband houden met de rechtstaat, de scheiding der machten en de behoorlijke rechtsbedeling staan op het spel. Drie problemen stellen zich in het bijzonder: het individueel karakter van het decreet waardoor het gelijkheidsbeginsel in vraag komt, de mogelijkheid dat geoordeeld wordt dat het decreet strekt tot het wijzigen van de bevoegdheden van de Raad van State wat buiten de macht van de decreetgever ligt wat in het bijzonder voortvloeit uit het feit dat men een bekrachtiging door de decreetgever voorziet en de bestaanbaarheid van het decreet met artikel 6 van het EVRM omdat zou kunnen ingegrepen worden in hangende gedingen. Mevrouw Popelier gaf aan dat deze problemen niet onoverkomelijk zijn, maar dat dan wel een zeer gegronde motivering nodig is om de indruk te ontkrachten dat onbehoorlijk bestuur wordt gesteund door de decreetgever. Volgens haar worden echter vele juridische bezwaren vermeden doordat niet de geschorste vergunningen worden bekrachtigd, maar doordat wordt voorzien in de mogelijke bekrachtiging van toekomstige besluiten, doordat uitgebreid de noodzaak van wetgevend ingrijpen wordt gemotiveerd en doordat de garanties die vervat liggen in de gewone procedure zoveel mogelijk behouden blijven. Op de vraag of de motivering zoals ze voor dit decreet gegeven wordt volstaat om aan alle juridische bezwaren tegemoet te komen, wilde zij echter geen uitsluitsel geven.

In antwoord stelde mevrouw Demeester namens de indieners er zich van bewust te zijn dat niet met zekerheid kan worden voorspeld of dit decreet door het Arbitragehof en door het EHRM zal worden aanvaard. Beide hoven laten echter wel een belangrijke opening "buitengewone omstandigheden" en "dringende rechtvaardigheidsgronden van algemeen belang" kunnen het optreden van de wetgever rechtvaardigen. Dat deze omstandigheden en rechtvaardigheidsgronden aanwezig zijn werd toegelicht in de memorie van toelichting en bij de parlementaire bespreking. Anderzijds opteerden de indieners voor een formule waarbij een afwijking van de normale rechtsregels tot het minimale beperkt werd. Het gaat enkel om de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de aanleg van het dok en wat er onmiddellijk verband mee houdt. Het gaat enkel om de stedebouwkundige vergunningen, niet om de milieuvergunningen. De uitwerking is beperkt in de tijd. Bekrachting van de vergunningen door het parlement is politiek nodig omdat de regering werkt buiten een bestemmingskader, terwijl het voorwerp van de besluitvorming raakt zowel economische, ecologische, ruimtelijke, veiligheids- als landbouwbelangen. Er gebeurt geen onttrekking aan de rechter omdat de juridische bescherming door de Raad van State vervangen wordt door een evenwaardige bescherming door het Arbitragehof.

Landbouw

Een tweede topic die tijdens de commissiebesprekingen aan bod kwam heeft betrekking op de gevolgen voor de landbouwers die gronden bewerken die liggen in het gebied waarop het decreet betrekking heeft. Tijdens de hoorzitting werd door de vertegenwoordigers van de landbouworganisaties Boerenbond en Algemeen Boeren Syndicaat gewezen op enkele knelpunten en bekommernissen. De omvang van de natuurcompensaties, het niet voorhanden zijn van planschade, de te geringe vergoeding bij onteigening, de zoveelste opoffering die van de landbouwsector gevraagd wordt terwijl nog grote stukken opgespoten grond niet gebruikt worden en de scepsis over de toepasbaarheid van de in artikel 9 voorziene grondbank . Verschillende leden verwoordden tijdens de commissiebesprekingen dezelfde kritiek. Tengevolge van deze bespreking werd nog een nieuw artikel, het artikel 10, in het voorstel van decreet opgenomen. Dit artikel strekt ertoe te bepalen dat bij bestemmingswijziging van de gronden ten gevolge van dit decreet, het verlies aan waarde zal vergoed worden en dat het exploitatieverlies dat landbouwers ten gevolge van dit decreet zouden lijden eveneens zal vergoed worden.

Tot daar zeer beknopt het eerste gedeelte van het mondeling verslag over de commissiewerkzaamheden die aan dit decreet geweid werden. Collega Jos Stassen zal het tweede gedeelte voor zijn rekening nemen, maar ik zal nu eerst ook nog het standpunt van de CD&V-fractie met betrekking tot dit voorstel van decreet toelichten.

CD&V standpunt

De CD&V-fractie keurt dit voorstel niet met enthousiasme goed, omdat het beter zou geweest zijn, mocht het niet nodig zijn geweest om dit voorstel van decreet in te dienen en goed te keuren. De gebruikte techniek wijkt nu eenmaal af van onze normale rechtsregels en dit moet een eenmalige uitzondering blijven.

Feit is dat er op een vijftigtal kilometer hiervandaan een bouwput ligt van een twintigtal meters diep en honderden meters lang die de gemeenschap elke dag 18 miljoen frank kost. Als CD&V-fractie hadden we hier makkelijk een hele leuke oppositiekluif kunnen van maken. Het zijn nu eenmaal bouwvergunningen die uitgereikt zijn door deze regering die geschorst zijn. We hebben ons echter niet op dit pad willen begeven. We hebben een eerlijke afweging gemaakt. Eisen van de regering dat ze zich strikt zou houden aan de bestaande rechtsregels, zou betekenen dat men een nieuw ruimtelijk uitvoeringsplan zou moeten maken, als basis voor een nieuwe reeks van bouwvergunningen. Het zou ons minstens een jaar verder gebracht hebben met als gevolg minstens 6 miljard rechtstreekse schade voor de gemeenschap en niet onmiddellijk in te schatten maar vermoedelijk minstens zo grote onrechtstreekse schade doordat internationale reders en verladers ondertussen strategische economische beslissingen zouden genomen hebben ten nadele van de Vlaamse exportmogelijkheden. Als het gaat om het belang van het Deurganckdok kijkt men immers vaak te beperkt enkel naar de Antwerpse havenbelangen. Hier staat echter veel meer op het spel. De containers die in Antwerpen gelost worden, vinden we even later terug op de industrieterreinen van Lokeren, Londerzeel en Hasselt. Sinds de jaren tachtig is de Vlaamse economie zich zeer sterk gaan richten op de export. De aanwezigheid in Vlaanderen van een grote zeehaven van waaruit men de voornaamste bestemmingen over de ganse wereld kan aandoen is daarvoor een enorme troef. De kosten van het zeevervoer zijn immers te verwaarlozen. Het kost evenveel om een container per schip van Antwerpen naar Singapore te vervoeren als hem per vrachtwagen naar Luxemburg te rijden. In de wereld gaat de containerisatie verder maar de huidige Antwerpse containerkaden zijn vol. Indien tengevolge van het uitblijven van het Deurganckdok de grote zeevaartlijnen Antwerpen niet meer aandoen, zijn de gevolgen voor het Vlaamse bedrijfsleven desastreus. Dan moeten we immers exporteren na eerst de kosten van honderden kilometers landvervoer mee in de exportprijs te moeten verrekenen. Dit zou een enorme klap betekenen voor onze concurrentiepositie.

Omwille van deze desastreuze gevolgen was het voor ons aanvaardbaar dat er een decreet zou gestemd worden ook al bevatte het technieken die men minstens ongebruikelijk zou kunnen noemen. Als we dit aanvaardbaar vinden, dan willen we er ook voor uitkomen en willen we er ook publiek de verantwoordelijkheid voor opnemen, ook al is die houding waarschijnlijk niet bepaald het zoeken van populariteit, maar met die houding steken we nu eenmaal af tegen die andere oppositiepartij. Een aantal leden van deze oppositiepartij, minstens zij, die ook deel uitmaken van de raad van bestuur van de Antwerpse Haven, weten waarschijnlijk nog het best van alle leden van dit parlement welke desastreuze gevolgen voor de Antwerpse Haven het niet stemmen van dit decreet zou kunnen hebben. Vandaag reeds moet het havenbedrijf interen op het pensioenfonds om de noodzakelijke voorzieningen voor eventuele schadevergoedingen tengevolge van de stillegging van de werken aan het Deurganckdok te kunnen betalen. Toch lopen diezelfde heren hier storm tegen de oplossing die de decreetgever hier biedt. Het Vlaams Blok had de voorbije weken de unieke gelegenheid aan te tonen dat ze in staat zijn om verantwoordelijkheid op te nemen. Zij hebben die kans schromelijk verkeken. Ik ben ervan overtuigd dat dit hen nog lang zal achtervolgen.

Als CD&V fractie hebben wij die houding niet willen aannemen. Wat niet wil zeggen dat niet enkelen maar velen van onze fractie, zoniet allen, uiterst gevoelig zijn voor de minstens breed te noemen interpretatie die men met dit decreet aan onze rechtsregels geeft. Daarom moest voor ons de afwijking van de gebruikelijke procedures tot het minimum dat absoluut noodzakelijk is beperkt worden en moet het voor iedereen duidelijk zijn dat deze techniek slecht eenmalig mag gebruikt worden. Wij zullen een dergelijk initiatief geen tweede keer steunen. Tevens vinden wij hierin een aansporing om snel te komen tot een grondige evaluatie van de ongewenste gevolgen die de correcte toepassing van onze decreten vaak met zich meebrengt. De overheid maakt vandaag zelf mee, waar de burger maar al te vaak mee geconfronteerd is.

In onze afweging hadden wij ook grote aandacht voor de gevolgen van dit decreet voor de landbouw. De geplande werken leiden tot een groot aantal natuurcompensaties. Mogelijks zijn deze natuurcompensaties te ruim opgevat. Daarbij is het niet meteen duidelijk of deze overcompensaties nadien nog voor mogelijke nieuwe initiatieven als compensaties mogen aangewend worden. Het leek ons niet meer dan billijk dat de slachtoffers van deze compensaties, in casu de landbouwers, ook zelf integraal gecompenseerd worden. Dit was voor ons een voorwaarde om dit decreet te kunnen goedkeuren. Liever dan reders of aannemers uitgebreide schadevergoedingen te betalen, compenseren wij de landbouwers wat ruimer. Door de meerderheid werd hieraan onder de vorm van de artikelen 9 en 10 tegemoet gekomen. Het artikel 10 vormt een belangrijk precedent. Voor het eerst wordt erkend dat bij bestemmingswijzigingen ten nadele van de agrarische bestemming schadevergoeding moet toegekend worden en dat daarbij ook het exploitatieverlies moet verrekend worden. Wat nu kan voor het deurganckdok moet in de toekomst ook voor andere operaties ten nadele van de landbouw kunnen.

Ook al zorgt dit decreet, na de amendering, voor een redelijke vergoeding van de benadeelde landbouwers, toch kunnen we niet naast de vaststelling dat tengevolge van dit decreet een groot aantal vruchtbare landbouwgronden verloren gaan. In het kader van het ruimtelijk structuurplan Vlaanderen is uitdrukkelijk voorzien dat in Vlaanderen 750.000 ha bestemd blijft voor landbouw. Met dit decreet zal het weer wat moeilijker worden om dit cijfer te halen. Enkele van onze fractieleden zullen zich om deze reden uitdrukkelijk bij de stemming van dit decreet onthouden. Jos De Meyer zal dit trouwens zo dadelijk ook zelf toelichten.