toespraken

1 June 2013

Toespraak voor de Gewestdag van de Orde van den Prince te Roosendaal

Antwerpen en Brabant maken het samen De wil tot samenwerken

Dames en Heren,

Lezingen over Vlaams-Nederlandse samenwerking zijn “in”.

Op 4 februari 2013 sprak de Nederlande Minister van Buitenlandse Zaken Frans Timmermans te Brasschaat voor de Nederlands-Belgische Vereniging. Op 11 maart 2013 hield de Vlaamse Minister-President Kris Peeters voor de Economic Development Board van Rotterdam de Van Beuningenlezing, Ze waren op 26 januari in Brussel bij het Algemeen Nederlands Verbond voorafgegaan door Wim Van der Donk, de Brabantse Commissaris van de Koning. En eergisteren hield de Antwerpse Gouverneur Cathy Berx te Bergen op Zoom de zogenaamde Ravelijnlezing. Ik wil de Orde van den Prince graag danken dat ze me vandaag de gelegenheid geven om na deze illustere rij ook mijn bescheiden bijdrage te leveren.

Deze toespraken komen niet uit de lucht vallen. Op 4 juli 2011 hebben de Nederlande en Vlaamse Minister-Presidenten Rutte en Peeters samen met hun ministers voor mobiliteit en 11 Vlaams en Nederlandse Captains of Industry in het kasteel d’Ursel te Hingene besloten om intensiever met elkaar samen te gaan werken. Zo werd er ondersteuning gegeven aan de net ervoor goedgekeurde intentieverklaring van de zes Vlaams Nederlandse zeehavens om nauwer met elkaar te gaan samenwerken, werd er besloten om een gezamenlijke economische missie op te zetten. En die missie zal volgende maand effectief plaatsvinden naar Texas, dat andere hart van de chemie. Ook werd er gestart met een toekomstdenkgroep van Vlaamse en Nederlandse wetenschappers en bedrijfsleiders onder de titel “de Lage Landen”. Die denkgroep kreeg de opdracht gemeenschappelijke uitdagingen in kaart te brengen en beleidsaanbevelingen voor te stellen. Op 8 oktober zullen die gepresenteerd worden als de twee Minister-Presidenten hun vervolg conferentie houden.

De nood tot samenwerken

Het kan misschien verwonderlijk klinken dat men over de grens heen nauwer met elkaar wil gaan samenwerken, terwijl we ons in een economische crisis bevinden en het belangrijkste product van grensoverschrijdende samenwerking, Europa, het moeilijk heeft om zijn project door te zetten. In tijden van economische crisis zien we dat landen en streken op zichzelf terugplooien, dat protectionistische mechanismen de bovenhand krijgen. Waarom kiezen Vlaanderen en Nederland er nu dan toch voor om eerder gezamenlijk weg af te leggen?

In zijn lezing in Rotterdam heeft Kris Peeters op die bedenking geantwoord. De economische crisis heeft ons, mochten we het nog niet geweten hebben, zeker twee dingen geleerd. Enerzijds dat we zeer internationaal afhankelijk geworden zijn, dat onze economie sterk beïnvloed wordt door wat er in de rest van de wereld gebeurt, dat de globalisering een inherent onderdeel moet vormen van ons economisch model. Anderzijds heeft de economische crisis ons kristalhelder duidelijk gemaakt dat we in hetzelfde schuitje zitten en dezelfde uitdagingen delen.
Kris Peeters heeft eraan toegevoegd dat dit geen uniek gegeven is. In het verleden hebben we elkaar nog gevonden op moeilijke momenten. Het einde van de Scheldetol in 1863, dit jaar 150 jaar geleden, kwam er op het ogenblik dat België en Nederland beiden bedreigd werden door groeiende spanningen tussen Pruisen en Frankrijk, en de Benelux is uitgetekend op het moment dat onze beider regeringen samen in ballingschap in Londen waren.

Brabant en Antwerpen worden Verbinding

Als onze landen meer samenwerken, worden Noord-Brabant en Antwerpen van randgebieden centrale gebieden. Antwerpenaren ligt dat wel. Die zijn zich steeds blijven beschouwen als het middelpunt van de wereld. Brabanders stellen zich wat bescheidener op, maar zijn zo misschien nog meer geschikt om verbindend op te treden.
En verbindend moeten we zijn. Niet alleen, zoals we het altijd stellen, tussen Noord en Zuid. Vandaag wil ik er uitdrukkelijk aan toevoegen ook tussen Oost en West in ons gebied.

De Delta voedingsbron van welvaart

In het Westen vinden we die prachtige Delta.
Rivierdelta’s bezitten vaak enorme krachten tot ontwikkeling. Als we vandaag kijken naar de wereldeconomie, dan vinden we de belangrijkste groeipolen in twee delta’s in China, de Pearl River delta en de Yangtze delta. Vijf van de tien belangrijkste havens in de wereld zijn in deze twee delta’s gevestigd.

Onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog kende de regio van Rijn en Schelde een vergelijkbare dynamiek. Rond de opkomst van de grote innovaties in de petrochemie ontwikkelde zich in de havens van Antwerpen en Rotterdam een havenindustrieel complex van wereldschaal. Dit werd aangevuld met ontwikkelingen in de havens van Gent, Terneuzen, Zeebrugge, Vlissingen, Moerdijk en ook Dordrecht. Het werd de ‘Gouden Delta’ genoemd.

In de jaren ’70 van de vorige eeuw kregen we de petroleumcrisis. De snelle expansie kwam tot een einde. De overslagvolumes kregen een terugslag in de beginjaren ’80. Het gouden randje verdween.
Maar, dankzij de informatisering, kwam in de jaren tachtig het gebruik van de container tot volle bloei. Hierdoor was sprake van een hernieuwde groeidynamiek in de Vlaams-Nederlandse Delta. Rotterdam en Antwerpen maakten deel uit van de top 10 containerhavens in de wereld in de jaren ’80.
Zowel in Nederland en Vlaanderen werden er vanaf de jaren ’90 tal van distributiecentra uitgebouwd. Hier werd de containerinhoud opgeslagen, en vaak ook bewerkt. Nieuwe logistieke concepten zagen het licht, zoals ‘value added logistics’ en ‘postponed manufacturing’. Deze logistieke infrastructuur is nauw verbonden met de grote zeehavens, en bijgevolg vlot bereikbaar vanuit overzeese locaties—vooral Azië met China als belangrijkste herkomstland—voor overslag.

Een belangrijk kenmerk van de havens in de Delta is hun verscheidenheid. Naast Antwerpen en Rotterdam is sprake van kleinere havens met elk eigen sterkten: Gent met staalindustrie en breakbulk en een krachtige ontwikkeling op het gebied van biomassa, Oostende gespecialiseerd in roro-transport met potentie voor biomassa, Zeebrugge met eveneens roro en met belangrijke containeroverslag en potentie voor energieontwikkeling gerelateerd aan LNG, Vlissingen als sterke breakbulkhaven met belangrijke plannen voor het containersegment, Terneuzen met sterke chemie en met biomassapotentie, Moerdijk als industriehaven met plannen voor distributiecentra en Dordrecht met eveneens een sterke industriefunctie en plannen voor de ontwikkeling van breakbulk.
Vandaag is de toegevoegde waarde van de zeehavens 13 miljard direct en 27 miljard indirect. De totale werkgelegheid is 227.000 direct en 212.000 indirect. De totale overslag is 646 miljoen ton. 22,3 miljoen containers passeren jaarlijks de kades van de Deltahavens.

Eén vijfde van de totale Europese havenoverslag gebeurt in de Deltahavens, voor containers gaat het zelfs om één vierde. We vertegenwoordigen ook veertig procent van de output van de totale Europese chemische industrie en tien procent van de toegevoegde waarde.
Een uitdaging is wel om dit aandeel in de overslag ook om te zetten in tewerkstelling. Het is een van de kritiekpunten in het twee weken geleden gepubliceerde Oeso-rapport over de havens van Rotterdam en Amsterdam, dat zeker voor Rotterdam geldt dat de toename van het aantal overgeslagen containers, absoluut niet gevolgd wordt door een evenredige toename van de tewerkstelling. De tewerkstellingsgroei bevindt zich verder, soms veel verder.

Meer samenwerking is de oplossing

Maar toch is het besef gegroeid dat voor de welvaart en toekomst van onze beide landen de gezondheid van deze deltabedrijvigheid van existentieel belang is. We weten nu dat de bedreigingen, maar ook de groeikansen voor beide dezelfde zijn, en dat samenwerking juist een belangrijke hefboom vormt om de bedreigingen aan te kunnen en de kansen te ontwikkelen.
Het al geciteerde Oeso-rapport geeft als aanbeveling voor Rotterdam juist om nauwer samen te werken met Antwerpen en Vlaanderen, net zoals met het Ruhr-gebied. Uit het cijfermateriaal blijkt trouwens dat er vandaag reeds een belangrijke positieve invloed bestaat tussen Antwerpen en Rotterdam. Vooral dan vanuit Rotterdam richting Antwerpen en Vlaanderen. Weet je dat de positieve effecten van de haven van Rotterdam op Antwerpen en de rest van Vlaanderen groter zijn dan die op Nederland, de onmiddellijke Rotterdamse havenomgeving niet meegerekend. Ik herhaal Rotterdam is belangrijker voor de Vlaamse economie, dan voor de economie van Nederland buiten Rotterdam.

De grootste concurrenten van de Deltahavens zijn immers niet de andere Deltahavens. De grootste bedreiging vormt nieuwe ontwikkelingen onvoldoende onderkennen en er niet op anticiperen. En als we dat niet kunnen, zullen we de strijd verliezen tegen onze concurrenten in de rest van Europa. Doen we het wel, hebben we niets te vrezen, want intrinsiek beschikken we over de beste basis.
Dat is de reden waarom de zes zeehavens nu bijna twee jaar geleden voorafgaand aan het gesprek tussen onze Minister-Presidenten een intentieverklaring tot nauwere samenwerking hebben afgelegd. Als uitvloeisel daarvan is nieuwe leven geblazen in de Vlaams-Nederlandse Delta, het samenwerkingsverband tussen de zes zeehavens en de zes provincies waar ze deel van uitmaken, Zuid-Holland, Zeeland, Noord-Brabant, Oost- en West-Vlaanderen en Antwerpen. Het voorbije jaar werd dit voorgezeten door Noord-Brabant. Momenteel ligt dit voorzitterschap bij ons, Antwerpen. Vorige maandag waren we nog samen in het Havencentrum in Antwerpen.
Dit samenwerkingsverband heeft door de Universiteit Antwerpen en de Erasmus Universiteit van Rotterdam een analyse laten maken van de veranderingsprocessen die we de komende dertig jaar voor ons Deltagebied mogen verwachten en welke maatregelen we moeten nemen om ons duurzaam te ontwikkelen en welvaart en welzijn te maximaliseren. Ze komen tot volgende conclusies.

De toekomst van Haven en Logistiek

Als het gaat om de pure havenactiviteit, zullen de containerstromen naar en uit Europa wellicht blijven groeien, zij het aan een lager tempo dan de voorbije twintig jaar. De groei in het Verre Oosten zal immers blijven toenemen, ook Midden- en Oost-Europa zullen zich blijven ontwikkelen. Negatief is wel dat het Europa mogelijks tien jaar kost om over de bankencrisis te geraken. Ook zal China in plaats van te transporteren, meer gaan investeren in Europa, wat zal samengaan met het Europees herstel en de verdere groei van het transport zal ook afgeremd worden omdat er in Oost-Europa en Afrika near-sourcing komt, dit wil zeggen dat productiecapaciteit nabij de markten gecreëerd wordt.
De capaciteit, de diversiteit van het hele Deltagebied, er is voor elke logistieke vraag een oplossing, en de ligging, maken dat Rotterdam en Antwerpen containerhubs van wereldniveau kunnen blijven, en dat ook Zeebrugge zich kan ontwikkelen tot een derde containerhub. Maar, de internationale lijnen zullen maar één van deze drie hubs aandoen. Het maakt dat het interhavenverkeer tussen Zeebrugge, Rotterdam en Antwerpen via binnenschip en spoor intens zal toenemen.

De maritieme toegang van onze drie hubs moet op orde gehouden worden en vooral het spoornet tussen de havens moet verbeteren. Dit alles in een kader waarin de ruimtelijke kwaliteit van het landschap de nodige aandacht krijgt om ook draagvlak bij de bevolking te houden.

Ook zullen de deltahavens beter dan vandaag verbonden moeten zijn met het hinterland. Transport moet in de toekomst zo veel als mogelijk verlopen via spoor, binnenvaart of short sea shipping. Het veronderstelt de naadloze verbinding van de Ijzeren Rijn en de Betuweroute met het Duits spoorwegnet.

Het betekent ook dat de banden met Noordrijnland-Westfalen veel hechter moeten worden. En mag ik nu even partijpolitiek worden, toen er met Balkenende, Leterme, Juncker en Ruttgers Christendemocratische premiers waren in Nederland, België, Luxemburg en Noordrijn-Westfalen werd er in de Benelux de principiële beslissing getroffen Noordrijn-Westfalen nauwer bij de Beneluxwerking te betrekken. Spijtig genoeg is dat proces ondertussen grotendeels stilgevallen. Nochtans, zoals ook Kris Peeters zegt, als je de Vlaamse Ruit, de Randstad, de Zuidelijke Nederlandse provincies en het Ruhrgebied samen bekijkt, dan staan we qua verstedelijking, bevolking en economische productiviteit nummer 3 op de wereldranglijst van metropoolgebieden. Enkel de gebieden tussen Tokyo en Kyoto, en tussen Boston en Washington gaan ons voor. Qua structuur hebben deze gebieden heel veel met elkaar gemeen. Anders dan de grote, in concentrische cirkels rondom een centrum gegroeide metropolen zoals London en Parijs, zijn de Randstad, de Brabantse stedenrij, de Vlaamse Ruit en het Ruhrgebied netwerken van relatief kleine steden. Ze delen ook een zelfde industriële geschiedenis en hebben gelijkaardige problemen op het vlak van energie, mobliteit en leefmilieu. Ze hebben dus op tal van terreinen heel veel gemeenschappelijk en kunnen elkaar bijzonder goed bevruchten. Dit is ook een belangrijke conclusie van het al geciteerde Oeso-rapport. Er is nood aan een intensieve samenwerking tussen de Randstad, Zuidelijk Nederland, Vlaanderen en het Ruhrgebied.

Dit wil niet zeggen dat er daarnaast ook geen aandacht moet bestaan voor onze zuidelijke hinterlandverbindingen. Er moet een kanaalverbinding komen tussen de Schelde en de Seine zodat ook Parijs en het gehele noorden van Frankrijk via binnenschip verbonden zijn met de Deltahavens. Het proces hiervoor was opgestart, maar lijkt wat te slabakken. Samen met Rijsel en Nord Pas de Calais moeten we binnen Frankrijk aandringen op het aanhouden van de plannen hiervoor.
Een goed transportsysteem veronderstelt ook dat in de hele Delta een performant digitaal netwerk bestaat waardoor vervoerders snel en flexibel kunnen kiezen voor het meest kosteneffectief vervoermiddel waarbij milieukosten verrekend worden.

De onderzoekers voorspellen verder dat de distributiecentra in het onmiddellijke hinterland beperkter in aantal, maar grootschaliger worden, nauw verbonden, met weg, water en spoor. Er bestaat kans dat Chinese en andere Aziatische bedrijven meer directe investeringen in logistiek zullen doen in de Deltaregio en het onmiddellijke hinterland, maar dit veronderstelt dat onze overheden samen opereren om die Chinese en andere Aziatische bedrijven aan te trekken. Ook zal het soort activiteit dat in deze distributiecentra plaatsvindt, wijzigen. Het zal hoogwaardiger vormen van dienstverlening inhouden.

Chemie

Tot daar enkele woorden over de wijze waarop haven en logistiek kunnen evolueren. Dan is er de belangrijke chemische nijverheid die ons gebied kenmerkt.
De kans bestaat dat in 2040 de Vlaams-Nederlandse Delta in staat is gebleken om haar aandeel in de totale Europese chemie zelfs nog aanzienlijk op te voeren en ook absoluut nog een lichte groei te realiseren.

Vijf factoren kunnen daar voor zorgen.

De eerste en voornaamste bestaat erin dat de Delta zich op het gebied van chemie als een eenheid presenteert, én ook als één complex functioneert. Zo kunnen schaalvoordelen en efficiëntiewinsten gegenereerd worden, zo kan men directe buitenlandse investeringen aantrekken. Belangrijke achtergrond daarbij is een clusterbeleid op het niveau van de Delta. Door dit beleid is de Delta koploper voor wat betreft de aanwezigheid van hoogwaardige toeleveranciers en dienstverleners, de aanwezigheid van een sterke maintenance sector en ook de aanwezigheid van een hechte industriële infrastructuur. Concrete voorbeelden zijn bijvoorbeeld de versteviging en verdere uitbouw van het pijpleidingennetwerk, maar evenzeer de toepassingen van concepten als industriële ecologie en co-siting op het niveau van de Delta. Door het hanteren van eenduidige concurrentievoorwaarden—level playing field—op Deltaniveau zal het ook het veiligste, schoonste en meest duurzame chemiecomplex op wereldschaal zijn.

De tweede factor heeft te maken met het haven-logistieke aspect. Ook voor de chemische sector zijn de hinterlandverbindingen van kapitaal belang. Zo levert het sterke clusterbeleid niet alleen aanzienlijke kostenvoordelen op voor de in de Delta gevestigde industrie. Ook transportkosten dalen wezenlijk. En dit is voor de chemie méér dan interessant: voor de chemie zijn transportkosten als aandeel in de omzet relevant, aangezien de totale logistieke kosten 10-15 procent van de omzet bedragen, en transportkosten zijn goed voor 5-8 procent. Hierbij gaat het zowel om zeetransport als om intermodaal achterlandtransport. Het pijpleidingennetwerk is ook wat dit betreft een grote logistieke sterkte en troef is. Verder zullen ook andere logistieke initiatieven als warmtekrachtnetwerken op de schaal van de Delta tegen 2040 uitgevoerd moeten zijn.

Een derde factor die meespeelt en die we gratis in de schoot geworpen krijgen is het feit dat een groot deel van de bestaande industriële clusters in het Europese binnenland relatief verzwakt. Belangrijke industriële concentraties zoals in Ludwigshaven (BASF) zullen uiteraard niet zomaar verdwijnen. Maar deze clusters weten minder van sterke clustervoordelen te profiteren. Hun minder gunstige ligging, het gebrek aan de logistieke voordelen waarover de Vlaams-Nederlandse Delta wel beschikt… het beperkt alleszins hun intercontinentale exportmogelijkheden.

Vierde voorwaarde is dat zowel de Vlaamse als de Nederlandse overheid de chemische industrie als een belangrijke ‘topsector’ zien. Dat veronderstelt ook actie: in de periode 2012-2040 moeten er belangrijke initiatieven genomen worden om de R&D-infrastructuur voor chemische technologie in Vlaanderen en Nederland te versterken. Vernieuwend, multidisciplinair onderzoek waar wetenschap en bedrijfsleven nauw samenwerken, moet de basis vormen. Zo creëren we een sterk kennisintensieve sector in de Delta, en zullen voorbeelden van ‘doorbraaktechnologie’ als eerste toegepast worden in de bedrijven gevestigd in de Delta. Kortom, de Delta als toonaangevend chemiecentrum.

Ten slotte moet er gesleuteld worden aan het imago van de chemische sector. Aspecten als veilig, kennisintensief, innovatief, duurzaam en toekomstgericht moeten centraal staan. Het moet een aantrekkelijke high-tech sector worden. Samen met een offensief gericht op scholing en kennis en door de werking van één Europese arbeidsmarkt, is de sector in staat om voldoende personeel met het juiste niveau klaar te stomen. Dit imago blijkt vooral uit een vernieuwende aanpak voor wat betreft werkomgeving en ruimtelijke inpassing/ kwaliteit van de productiesites.

Biobased Economy

Volgens de onderzoekers van de Universiteit Antwerpen en de Erasmus Universiteit,zal ook het karakter van de geproduceerde producten grondig wijzigen. Tenminste, als er een aantal belangrijke randvoorwaarden gerealiseerd zullen worden. Een hecht verbonden petrochemisch complex zal blijven bestaan. Maar daarnaast zal de Delta in 2040 ook meer dan ooit het grootste scheikundige cluster van de wereld vormen van hoogwaardige en duurzame producten.

De meeste grondstoffen ervoor zullen organisch van aard zijn. De meeste grondstoffen die we in de voorbije eeuwen voor de ontwikkeling van onze beschaving gebruikt hebben, waren ook organisch van aard. Denken we maar aan steenkool, bruinkool, de turf waarover we het hier daarnet gehad hebben, en natuurlijk petroleum en aardgas. Het verschil is natuurlijk dat steenkool, turf, petroleum, maar ook schaliegas of teergas, duizenden tot miljoenen jaren nodig gehad hebben om de vorm aan te nemen waarin ze nu voor ons enkele tientallen jaren nuttig zijn tot ze opgebruikt zijn, terwijl de nieuwe grondstoffen onmiddellijk aangewend worden, maar ook onmiddellijk hernieuwbaar zijn.
Het merendeel van de producten die hiermee gemaakt zullen worden, bestaat nu nog niet. De productie van massagoederen zal afnemen, en er zal veel sterker gefocust worden op vraaggestuurde productie: specifieke goederen op maat en vraag van de klant. Meer hoogwaardige productie veronderstelt ook andere vervoersmodi. Veel van deze hoogwaardige biobased producten en halffabricaten zullen in containers verscheept worden.

De onderzoekers verwachten ook een transitie naar relatief schone energiebronnen met een minimale ecologische impact. Gouverneur Cathy Berx heeft er eergisteren in de Ravelijnlezing nog eens stevig de nadruk op gelegd dat we geen andere keuze hebben dan die omslag te maken. Dat de onderzoekers ervan overtuigd zijn dat die wel degelijk ommezwaai gemaakt kan worden, is uiterst positief nieuws. De dan gebruikte energiebron zal bovendien ruim voorradig zijn en op een duurzame manier geproduceerd worden.

Elektriciteit zal voortkomen van kleinschalige zonnepanelen en grootschalige off-shore windmolenparken. Ook gas zal voor de elektriciteitsproductie een rol blijven spelen. De herkomst van deze energie is niet langer een nationaal gegeven: wel grensoverschrijdende en ‘smart’ (elektriciteits)netwerken om zo maximaal in te spelen op schommelende aanvoer en verbruik. Ook kolen zullen nog steeds een belangrijke input zijn, maar een groot deel van de voortgebrachte CO2 zal worden opgevangen en in de ondergrond opgeslagen.

Daaraan gerelateerd: de belangrijke consumptie van biobased grondstoffen hebben van de Delta de wereldmarktplaats gemaakt voor het verhandelen van deze grondstoffen. Dit wordt nog versterkt door de aanwezigheid van een digitale verhandelingsmarkt voor deze grondstoffen.
We zullen inderdaad de transitie gemaakt hebben van een chemie die overwegend op fossiele grondstoffen gebaseerd is naar duurzame op hernieuwbare bronnen gebaseerde scheikunde.
Er zullen dan grote stromen met biogrondstoffen aankomen in de Delta, gevolgd door een export van meer geavanceerde biogrondstoffen en halffabrikaten die in Europa geproduceerd worden. Er zullen meerdere terminals speciaal ingericht zijn voor het behandelen van deze stoffen, en faciliteiten waar de goederen klaargemaakt worden in functie van de wensen van de finale bestemming.

Het pijpleidingnetwerk zal proportioneel minder fossiele brandstoffen transporteren en meer nieuwe gassen zoals koolstof en waterstof. De Delta zal de overgrote meerderheid van de LNG behoeften van West-Europa invoeren. Zelfs veel zee- en binnenschepen zullen nu op LNG varen. Waterstof is dan een ontluikende energiebron, die vooral binnen de haven actief ingezet wordt in het lokale openbaar vervoer.
In de hele Delta zal walstroom gemeengoed zijn en de ervoor benodigde energie zal aangemaakt worden door lokale windmolenparken. In de Delta is dan ook een ruime, gedeelde kennis aanwezig over energie-efficiëntie. Deze kennis zal geëxporteerd worden naar minder ontwikkelde regio’s. De opbrengst ervan gaat terug naar de ontwikkelaars van deze kennis die daarmee de volgende generatie technologieën voorbereiden. De havens van de Delta profileren zich als energiezuinig. Dit is een competitief voordeel voor de gesofisticeerde verladers die hun hele keten willen vergroenen.
De input voor grondstoffen voor de chemische industrie zal ook in 2040 voor een belangrijk deel afhankelijk zijn van olie, en in mindere mate gas. Het aandeel van niet-energietoepassingen in de vraag naar olie zal in 2040 sterk zijn toegenomen. Olie wordt steeds minder verbrand en relatief steeds meer als grondstof gebruikt.

In de productie van de chemische industrie zullen belangrijke transities plaatsgevonden hebben. Specifiek zal de industrie veel efficiënter en meer duurzaam functioneren. Hoe? Door technieken als proces- intensificatie, door toepassing van micro-reactoren, door een nieuwe generatie van bio-catalysten en door een veel sterkere beheersing van industriële processen door nieuwe IT-toepassingen. Voorts is gezocht naar verregaande mogelijkheden voor de optimalisatie van de chemiecluster in de Vlaams-Nederlandse Delta. door technieken als co-siting en industriële ecologie op het niveau van de Delta. Ten slotte is het karakter van de chemie meer hoogwaardig: het aandeel basischemie is aanzienlijk teruggebracht.

Landbouw leverancier van de industrie

Hier maak ik even een zijsprongetje naar landbouw. De agrarische sector zal een belangrijke producent worden voor de chemische industrie. Ook hierin zitten kansen voor onze streek, die vandaag gekenmerkt wordt een zeer hoogwaardige, kwalitiatieve, intensieve en innovatieve landbouw. Vandaag worden landbouw restproducten reeds vaak gebruikt voor de opwekking van energie. Wind, water en zon zijn echter eerder geschikt voor energie-opwekking, terwijl biomassa zich eerder leent tot scheikundige toepassingen. We kennen reeds de bekertjes en truien die gemaakt zijn van landbouwrestproducten. Die toepassingen zullen enkel massaler en complexer worden.
Het moet ons ook helpen om ons landschap open te houden. Onze havens moeten intensiever gaan samenwerken, maar ze mogen niet aan elkaar groeien. We willen niet één grote stad worden, maar een netwerk van relatief kleine steden met behoud van een open landschap tussen de verschillende clusters. Naast natuurontwikkeling, vormt landbouw de garantie op het behoud van die openheid.

Eerste randvoorwaarde: arbeidspotentieel

Willen we een sterke logistieke sector en een sterke scheikundige industrie houden, zijn buiten de al genoemde voorwaarden, twee met elkaar verbonden elementen uitermate van belang.
Het eerste is het beschikken over voldoende geschoolde en gemotiveerde werkkrachten.
Het vormt vandaag al een van de belangrijkste knelpunten. Haven en industrie beschikt over tal van niet ingevulde vacatures, tegelijk heeft, zeker een stad als Antwerpen, een erg hoge werkloosheidsgraad, vooral bij jongeren.

We zullen dat maar keren, als werken in de logistieke en industriële sector van de Delta beschouwd wordt als prestigieus. Het moet de reden zijn waarom jongeren, ook van doelgroepen in de Delta die traditioneel geen band hebben met het werken in de industrie en havens, zoals migrantenkinderen, voor een carrière in de sector kiezen. Het vereist dat de nodige opleidingen bestaan op elk niveau: van overdracht van praktische en operationele kennis tot wetenschappelijk onderzoek. Ook na hun schoolse opleiding zullen de werknemers hun kennis moeten blijven actualiseren via een ruim en aangepast aanbod voor bijscholing op alle niveaus.

We zullen er moeten toe komen in onze Delta opleidingen aan te bieden die grensoverschrijdend gevolgd kunnen worden. De opleidingen in Delta moeten nauw samenwerken met elkaar en met de sector om zowel inhoudelijk als qua opleiding- en onderzoeksinfrastructuur helemaal aangepast te zijn. Ook voor het onderhoud van de logistieke en scheikundige investeringen (maintenance) zullen er voldoende, goed opgeleide krachten beschikbaar moeten zijn.

Tweede randvoorwaarde: bundelen van kennis

Het tweede element, naast onderwijs en het beschikken over voldoende werkkrachten, dat een essentiële voorwaarde voor het toekomstige succes van de Delta is het bundelen en valoriseren van aanwezige kennis om een kennisintensieve werkgelegenheid te faciliteren. Op het gebied van havens, transport, chemie en logistiek is binnen de Delta al heel wat kennis aanwezig, zowel in kennisinstellingen, competentiepolen als binnen de bedrijven zelf—en binnen de overheid, maar dit kan versterkt worden door de andere kant van onze provincies.
In het Oosten, waar al sinds mensenheugenis de wijsheid vandaan komt, bevindt zich een unieke kennisregio. Het is het samenwerkingsverband tussen Eindhoven, Leuven en Aken. In dit gebied komt 20% van de toegevoegde waarde voort uit kennisgedreven bedrijven, 2,5% van de uitgaven in dit gebied gaan naar Research&Development. Niet voor niets heeft Eindhoven in 2011 van een denktank uit New York de titel gekregen van Smartest City of the World.

Wat heeft Eindhoven dat andere regio’s in de wereld niet hebben? Er was aanvankelijk wat ongeloof en scepticisme. Brabanders kloppen zich nu eenmaal niet graag zelf op de borst.
Maar wat is de New Yorkers nu zo opgevallen en bijgebleven? Het ICF juryrapport roemt de regio Eindhoven om de samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en lokale overheid via de publiek-private samenwerking in Brainport. De Brainport organisatie bestaat uit een kleine groep professionals, die regelmatig met vertegenwoordigers van ondernemingen, instellingen en lokale overheden spreken om hun behoeften en ideeën te inventariseren. In een volgende stap brengt men verschillende partijen bij elkaar om nieuwe projecten te entameren en realiseren. Het belang van een professionele en bestendige invulling van de triple helix gedachte wordt vaak onderschat. Brainport is opgezet als een stichting met een gezamenlijk bestuur, een sociale innovatie waarvoor de ICF jury veel waardering uitspreekt.

De jury spreekt ook veel waardering uit voor het creëren van 55 duizend banen in de technologiesector in de afgelopen tien jaar, alsook voor het uitrollen van een breedband-netwerk in de hele regio. Ook de inzet van ICT in heel wat projecten rond sociale, maatschappelijke én zakelijke doelen wordt erg gesmaakt. In het bijzonder spreekt de jury ook veel waardering uit voor ontwikkelingen op het terrein van gezondheid en gezondheidszorg, via het Brainport Health Innovation project. Dit project beoogt de verplaatsing van werkgelegenheid van de ene sector (zorginstellingen) naar een belendende sector (ondernemingen die nieuwe technologie voor de zorgsector ontwikkelen).Aldus laat deze internationale erkenning zien dat het label Brainport, als een broedplaats voor innovatie, nieuwe technologie en nieuwe bedrijvigheid, begint te werken en daadwerkelijk impact heeft: “Eindhoven is the model for a new way of thinking about collaboration and regional development. (…) What has emerged is an extremely efficient local economy that can compete with anyone, anywhere”, aldus Louis Zacharilla, lid van het ICF-bestuur.
Eindhoven heeft hier en daar in Nederland nog het imago van een gemoedelijke, maar saaie stad met veel introverte nerds en geeks. Dit staat haaks op het beeld dat de ICF jury schetst: een regio die excelleert als broedplaats van innovatie, een spannende en dynamische stad waar veel nieuwe ideeën en producten worden ontwikkeld, en technische vernieuwing én sociale experimenten meer mogelijk zijn dan in andere regio’s. Eindhoven heeft een lange traditie van ondernemers die nieuwe ideeën met succes wisten om te zetten in nieuwe producten. De verwachting is dat de High Tech Campus Eindhoven (met meer dan 8000 gepromoveerde onderzoekers en productontwikkelaars), het TU/e Science Park, de Automotive campus in Helmond en het beoogde Health Technology park in Veldhoven de komende jaren duizenden kenniswerkers zullen te werk stellen.

Eindhoven en de Kempen, het ligt niet ver uit elkaar. Wat minder geweten is, is dat de Kempen met Eindhoven gemeenschappelijk heeft dat het een zeer sterk geïndustrialiseerde streek is. Tegelijk beschikt het over heel wat kennisinstellingen waarbij Vito met meer dan 600 kenniswerkers als voornaamste moet genoemd worden. Van daaruit groeien zeer interessante ontwikkelingen. Ik denk bijvoorbeeld maar aan het gebruik van geothermie. De bodem onder de provincies Antwerpen en Limburg leent zich zeer goed om wat te gaan doen met de natuurlijke warmte die enkele honderden meters beneden de aardkorst tientallen graden oploopt. Toepassingen voor huisverwarming, serreverwarming en de opwekking van elektriciteit zijn in volle ontwikkeling.

In deze streek bestaat ook een door Europa gesteund samenwerkingsverband om de ontwikkeling van toepassingen voor waterstof dat volledig hernieuwbaar geproduceerd kan worden met een windmolen of een zonnecel, mogelijk te maken. Binnenkort komt er op de automotive campus in Helmond, vlakbij Eindhoven een waterstoftankstation voor bussen en auto’s. Van Hool uit Lier is pionier in het ontwikkelen van waterstofbussen. Er rijden al vijf Van Hool-waterstofbussen in Noorwegen, tien in Schotland, vijf in Italië, enkele in het Ruhrgebied en zelfs een tiental in de Verenigde Staten. Binnenkort gaan ook de eerste lijnbussen van De Lijn op waterstof rijden. Ze zullen ingezet worden op de lijn Kapellen-Merksem- Antwerpen en tanken in de haven bij Solvay waar een restproduct van het productieproces omgezet wordt in elektriciteit en waterstof. Dit is een illustratie van de bevruchting van de bedrijvigheid in het Westen van onze provincies door het kennisnetwerk in het Oosten van onze provincies. Het is onze taak als overheden ervoor te zorgen dat dit nog veel intensiever kan gebeuren en dat hier nog veel meer positieve resultaten uit gehaald kunnen worden.
Dit is de toepassing van de zogenaamde triple helix. Het is de overtuiging dat goede samenwerking tussen bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid kunnen zorgen voor een drievoudige opwaartse spiraal.

Hoofdkwartieren

Dat brengt mij even tot bij de overheid. In het Zuiden van onze streek ligt de super overheid, die trouwens veel van deze nieuwe ontwikkelingen financiert, de Europese hoofdstad Brussel. Brussel, met zijn Europese en internationale instellingen en zijn talrijke hoofdkwartieren, brengt vandaag een belangrijke bijdrage aan onze welvaart. De Brusselse metropool is rechtstreeks goed voor 10 procent van het bruto nationaal inkomen van het Vlaamse Gewest. Dat alleen al door Vlamingen die in Brussel werken, maar in het Vlaamse Gewest wonen. Daarnaast schat men dat de Vlaamse bedrijven die diensten leveren aan Brussel ook nog eens goed zijn voor 10 procent. .
De historische figuur die ons hier vandaag samenbrengt, doet me er aan denken dat in onze streken al wel eens eerder de ambitie bestond om het centrum van de wereld in eigen land te hebben. In het begin van de zestiende eeuw hadden we een jonge kindvorst Karel, onder wie het gebied van de Lage Landen echt eengemaakt was en bestuurd vanuit Mechelen.

Zijn Brabantse hofhouding dacht via hem het centrum van de wereld, van het rijk waarin de zon nooit onderging naar Brabant te halen. Maar tot hun ontsteltenis had grootvader Ferdinand voor de opvolging op de Spaanse troon de in Spanje opgegroeide jongere broer van Karel, ook Ferdinand genaamd, aangeduid. Karels hofhouding zag zo de Spaanse troon en meteen ook Zuid-Italië en vooral de nieuwe wereld aan hun neus voorbijgaan. Ze lieten dit niet zo maar gebeuren en stuurden de leermeester van Karel, Adriaan Floriszoon Boeyens, de Utrechtenaar die met een studiebeurs van de Brabander Jan van Marselaer in Leuven gestudeerd had, naar Madrid. Hij bracht Ferdinand tot andere gedachten. Als dank maande de op 15 jaar meerderjarig verklaarde Karel de paus Adriaan Boeyens tot kardinaal te benoemen, even later zou hij zelfs regent van Spanje worden en twee jaar later zelfs zelf paus. De paus uit het noorden werd door de Romeinse inwoners echter met grote argwaan bekeken. Zijn plannen om de mistoestanden in de kerk aan te pakken en zo wellicht de protestantste afscheiding te voorkomen, stuiten op grote weerstand. Paus Adrianus zou snel na zijn aantreden sterven. Het zou tot Karol Wojtila duren voor er nog een niet-Italiaan tot paus gekozen werd.

Heeft hij als paus niet kunnen bereiken wat hij wilde, hij was er wel in geslaagd de eenheid van het rijk onder Keizer Karel tot stand te laten komen. Het zou mee de basis vormen van de Gouden Eeuw van Antwerpen en zijn omgeving. Vanuit Spanje, Italië en de Nieuwe Wereld voeren schepen de Schelde op. Ze brachten goederen die verder werden door getransporteerd naar de hele Nederlanden en de andere delen van het Heilige Roomse Rijk. Heel de tijd bleef men binnen het gebied van één vorst. Antwerpen kent zijn grootste bloei als het deeluitmaakt van grotere gehelen. Dat is later nog eens gebleken bij de hereniging van de Nederlanden tussen 1815 en 1830.
Maar toch was de operatie van Adriaan Boeyens en de rest van de Brabantse hofhouding van kindvorst Karel richting Madrid historisch niet helemaal een succes. Want hadden de Brabanders nog enige invloed op het staatsgezag onder Keizer Karel, dan zou dit wijzigen met zijn in Spanje opgevoede zoon Filips. Hadden de Lage Landen aanvankelijk de bedoeling Spanje te veroveren, is met Filips finaal het omgekeerde gebeurd.

De welvarende Lage Landen dienden enkel nog als wingewest voor het bekostigen van de vele militaire inspanningen om het immense rijk bij elkaar te houden en elke vorm van afwijkende godsdienstbeleving in de kiem te smoren. De Nederlanden bleven dit niet pikken. Ze kwamen onder leiding van de Prins van Oranje in opstand. Het zou leiden tot de scheiding van onze gewesten waarvan Keizer Karel even ervoor met de Pragmatieke Sanctie nog verklaard had dat ze een en ondeelbaar dienden te blijven, omdat ze, ik citeer, afgescheurd en van elkaar gescheiden ten prooi zouden kunnen vallen aan buurstaten.
Het splitsen van onze gewesten, maar ook het verliezen van het centrum van waaruit het rijk van Karel bestuurd werd, heeft het zuiden heel wat economisch verlies opgeleverd.
Het centrum van Europa ligt nu vijfhonderd jaar later opnieuw in onze gewesten, laat ons er ons voordeel mee doen en ervoor zorgen dat niet alleen Brussel, maar ook onze andere steden aantrekkelijk zijn als vestigingsplaats voor hoofdkwartieren en centrale instellingen.

Laat ons dat zeker doen voor kantoorfuncties die aansluiten bij het maritieme en het logistieke gebeuren. We hebben met Antwerpen en Rotterdam de twee grootste havens van Europa en toch bevinden de meeste instellingen en Europese hoofdkwartieren die te maken hebben met het internationale transport zich in Londen of Hamburg. Ook dit is een van de vaststellingen van het Oeso-Rapport over Rotterdam.
Logistieke ketenregie, met aanverwante expediteurs en dienstverleners, hoofdkantoren van maritieme, logistieke en havenindustriële spelers, handelscentra gerelateerd aan duurzame energie- en goederenstromen en aan logistiek en wederuitvoer en tenslotte hoogwaardige havengerelateerde zakelijke dienstverleners, we verwachten ze stuk voor stuk meer in onze havensteden.

De laatste groep van dienstverleners kent drie belangrijke segmenten. Ten eerste zijn er ‘basisdiensten voor de haveneconomie’; noodzakelijke diensten voor het functioneren van de haven, doorgaans lokaal aanwezig, zoals juridische, financiële of technische dienstverlening. Dit zijn overigens ook diensten die in de andere havens in de Delta zijn gevestigd. Ten tweede bestaan er ‘strategische diensten’ voor (regionale) hoofdkantoorfuncties, meestal gevestigd in locaties als Londen of de Zuidas of nabij hoofdkantoren van internationals in de VS of Duitsland, denk aan corporate finance of management consultancy. Deze diensten zijn slechts voor een gering deel in de havensteden gevestigd: een versterking van het profiel als shipping center en een versterking van de acquisitie van hoofdkantoren kan dergelijke dienstverleners mogelijk meer aan de havenstad binden. Ten derde gaat het om shared service centra; centra waarin bedrijfsinterne diensten worden uitgevoerd, veelal als spin-off van belangrijke operationele activiteiten. Denk aan de inkoopfunctie, energie- of milieudienstverlening of supply chain management.

Deze diensten zijn echter niet alleen van belang doordat het hoogwaardige werkgelegenheid betreft, maar ook doordat zij een integraal onderdeel zijn van het haven- en industriële cluster: de lokale aanwezigheid van deze dienstverleners versterkt de kwaliteit van het cluster van de Vlaams-Nederlandse Delta. Daarnaast is de lokale aanwezigheid van hoogwaardige zakelijke havengerelateerde dienstverlening van groot belang om de gewenste (regionale) hoofdkantoorfunctie van de stedelijke economie van Antwerpen en Rotterdam te versterken. Andersom nemen deze hoofdkantoren relatief veel lokale hoogwaardige diensten af. Deze dienstverleners zijn daarmee zowel relevant voor de haven als voor de stad.

Willen we dit bereiken en van Antwerpen en Rotterdam internationale shipiping centra maken, zijn vooral de combinatie van hoogwaardige kennis, een aantrekkelijk woon- en werkmilieu, een stedelijke en metropolitane uitstraling en sterke clusterkrachten van belang.
Het is mijn overtuiging dat ons netwerk van relatief kleine steden in een aangename omgeving en met meestal een prachtige historische kern, heel aantrekkelijk is als vestigingsplaats voor instellingen en hoofdkantoren. Ook hier in Brabant speelt een stad als Breda daar volop op in.

Creatieve Industrie

Deze metropolitane omgeving kan ook een uitstekende voedingsbodem vormen voor de creatieve industrie, mode, design, media, gaming. Die heeft ook een belangrijke economische impact. Antwerpen scoort uitstekend op het vlak van de creatieve industrie. De sector creëert in onze provincie zowat 25.500 arbeidsplaatsen, en is goed voor een toegevoegde waarde van 1,8 miljard euro. De belangrijkste subsectoren op basis van toegevoegde waarde zijn nieuwe media (700 miljoen euro), gedrukte media (409 miljoen euro), design & architectuur (163 miljoen euro) en communicatie, PR en reclame (119 miljoen euro). Ook de subsector mode (271 miljoen euro) presteert sterk. In stad Antwerpen alleen al leven ongeveer 17.000 mensen van de creatieve industrie: mode, design, architectuur, reclamebureaus en dergelijke meer. In een speerpuntenonderzoek dat de provincie samen met de Universiteit Antwerpen uitvoert, is de creatieve industrie zelfs aangeduid als één van de zes speerpuntsectoren voor onze provincie. Concreet betekent dit dat er voor deze economische sector heel wat mogelijkheden en groeikansen klaarliggen die beleidsmatig- gestimuleerd en ontwikkeld moeten worden.

Detailhandel

Ook voor het ontwikkelen van de detailhandel is die omgeving uitermate geschikt. Recent heeft de Meir de Brusselse Nieuwstraat van de troon gestoten als belangrijkste Belgische winkelstraat. Wellicht hebben de Nederlandse consumenten daar een belangrijke bijdrage voor geleverd.
Tegelijk is het niet voor niets dat de tweejaarlijkse prijs van beste binnenstad van Nederland de voorbije jaren naar Bergen op Zoom en Breda gegaan is. Ik ben ervan overtuigd dat we samen onze prachtige Brabantse historische steden internationaal nog veel beter in de markt kunnen zetten als toeristische trekpleisters voor shopping en cultuur.

Samenvatting

Daarmee hoop ik, zoals men mij vroeg, een schets te hebben gegeven van wat ik zie als economische toekomst voor onze streek.
Men zegt dat de toekomst ligt bij de Triple Helix, de drievoudige elkaar omhoogstuwende spiraal van bedrijvigheid, kennis en overheid. Bedrijvigheid vinden we in het westen, kennis in het oosten, de overheid in het zuiden. Onze provincies moeten die drie krachten samenbrengen en ervoor zorgen dat ze elkaar bevruchten.

Tussen die drie gebieden hebben we een netwerk van aangename kleine steden waar die drie functies volop aanwezig zijn en die ook voedingsbodem zijn voor cultuur, creativiteit en een levendige detailhandel.

Tussen de steden is er een open platteland met vitale dorpen waar ruimte is voor recreatie, natuur en hoogwaardige, innovatieve landbouw die zorgt voor de voeding en ook grondstoffen aanbiedt aan een getransformeerde industrie.

De Noord-Brabantse Commissaris van de Koning Wim Van der Donk noemt dit alles het niveau van de concrete regio waarin ondernemingen zijn ingebed in ook cultureel verankerde netwerken van onderling vertrouwen, in een regionale arbeidsmarkt die warme verbindingen onderhoudt met instellingen voor onderwijs en onderzoek, waar verbindingen ontmoetingen worden. Dit is het niveau waarop de economie van de toekomst echte kansen krijgt. Het is in het grensgebied van natiestaten dat de vitaliteit van die netwerken het meest zichtbaar is.

Dames en Heren,

500 jaar geleden was dit het meest begeerde plekje ter wereld, het centrum van economie, kunst, cultuur en wetenschap.
Als we samenwerken, kunnen we ervoor zorgen dat binnen 20 jaar, als we de vijfhonderdste geboortedag vieren van de Prins van Oranje, deze plek opnieuw een baken vormt voor de wereld en de er ooit door getrokken grens nog maar een vage herinnering.