2004 - 2009

2 July 2008

Tussenkomst tijdens de bespreking van het ontwerp van decreet houdende een kader voor het Vlaamse gelijkekansen- en gelijkebehandelingsbeleid

Mevrouw de voorzitter,

Mijnheer de minister,

Collega's,

Ik wil beginnen met een woord van dank voor het uitstekende verslag van mevrouw De Wachter. Dit is geen onbelangrijk decreet. Ik wil het niet hebben over het onderdeel 'gelijke kansen'. Het is immers goed dat we op dat vlak het beleid in een kader kunnen passen, en ik denk dat iedereen daar helemaal achter kan staan. Hier wil ik me daarom beperken tot enkele woorden over het onderdeel 'gelijke behandeling'. Als wetgever mogen we daar niet licht overheen gaan. We leggen niet zozeer verplichtingen aan de overheid op, maar wel grijpen we zo soms diep in in het maatschappelijke leven.

Ik wil daar enkele bedenkingen bij maken. Een: uiteraard is het doel van dit ingrijpen zeer legitiem. In veel gevallen gaat het erom ervoor te zorgen dat de sociale grondrechten ook effectief worden gerealiseerd. We mogen echter niet vergeten dat we historisch in Vlaanderen ervoor gekozen hebben om de realisatie van een aantal sociale grondrechten te doen via systemen die niet altijd een gelijke behandeling in alles omvatten, maar in Vlaanderen soms gebeurde op een wijze die niet altijd in overeenstemming was met een gelijke behandeling, maar soms zelfs een vorm van ongelijke behandeling bevatte.

Immers in plaats van in elke instelling, intern, het pluralisme te organiseren, organiseert men dan extern aan en tussen de organisaties het pluralisme. Het voor de hand liggende voorbeeld is het onderwijs: in plaats van een reeks identieke, neutrale scholen op te richten die allemaal hetzelfde aanbieden, kozen we ervoor om de vrijheid van initiatief inzake onderwijs te waarborgen en mensen de kans te bieden om op basis van een overtuiging onderwijs aan te bieden. We zorgen er als samenleving wel voor dat iedereen op dezelfde manier onderwijs kan genieten op basis van de filosofische concepten die men verkiest. Zo zijn de grondrechten van de vrijheid van onderwijs en van het recht op onderwijs gerealiseerd.

Als er internationale vergelijkingen worden gemaakt, dan blijkt dat de kwaliteit en het aanbod van ons onderwijs die vergelijking kunnen doorstaan. We hebben dus dit grondrecht op een goede manier gerealiseerd. We moeten er wel blijvend aan werken.

Twee. Men grijpt in in het maatschappelijk leven. Uiteraard zijn we er ten volle voor dat we een samenleving hebben waarin er niet wordt gediscrimineerd, waarin er tussen de burgers respect bestaat voor wie er anders uitziet of anders geaard is. Ik denk dat we het erover eens zijn dat een samenleving kwalitatiever is wanneer dat respect spontaan wordt opgebracht omdat men het meent en er zelf van overtuigd is, dan wanneer dit moet van de wetgever en er sancties aan verbonden zijn. We moeten er over waken dat we het maatschappelijk leven en het omgaan met elkaar niet te veel juridisch regelen, waarbij het gevaar bestaat dat men niet meer zelf spontaan tot overeenstemming komt en men al te snel naar de rechter stapt.

Drie. Het recht op gelijke behandeling - een grondrecht - moet altijd samengaan met de andere rechten en vrijheden: de vrijheid van vereniging, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van onderwijs, de vrijheid van godsdienst. Als ze in botsing komen, dan moet er worden gezocht hoe ze op een zo goed mogelijke manier met elkaar kunnen worden verzoend zodat de ene vrijheid niet boven de andere wordt geplaatst.

Op dit ontwerp zijn door de meerderheid, gesteund door de hele commissie, een aantal amendementen aanvaard waardoor in belangrijke mate aan deze opmerkingen tegemoet is gekomen.

Er is het amendement dat een nieuw artikel aan het ontwerp heeft toegevoegd en dat ervoor zorgt dat de bestaande grondwettelijke vrijheden mee in ogenschouw moeten worden genomen. In dit decreet geldt dus onverminderd de bescherming en de uitoefening van de in de Grondwet en de internationale verdragen en mensenrechtenconferenties fundamentele rechten en vrijheden.

Dit is geen cosmetisch amendement. Ik citeer professor Storme, die tijdens de hoorzitting zei dat het aannemen van een dergelijke bepaling waarborgen zou bieden om meerdere redenen. Ten eerste, omdat het een interpretatief element vormt. Men zal altijd de bepalingen van dit decreet samen moeten lezen met de grondwettelijke rechten en vrijheden. Vervolgens omdat het de rechters wapent. "Met dergelijk artikel kan elke rechter de nodige rechtsbescherming bieden tegen de burger. Elke rechter heeft dan het recht vast te stellen dat een bepaalde interpretatie van het decreet in strijd is met de grondwettelijke vrijheden. Dan hoeft een prejudiciële vraag niet meer om het decreet restrictief te interpreteren of om de bepaling zelfs niet van toepassing te verklaren omdat ze in strijd is met de grondwettelijke vrijheden." Het was dus uitermate belangrijk om dit artikel in het ontwerp van decreet op te nemen.

Er is ook een amendement opgenomen, een vrijwaringsclausule, ten aanzien van tendensorganisaties. Het gaat om organisaties en instellingen - ik denk opnieuw aan het onderwijs - die zich baseren op een geloofsovertuiging, een levensovertuiging om bepaalde maatschappelijke activiteiten te ontwikkelen. Als dit noodzakelijk is voor hun maatschappelijk doel, kunnen ze blijvend mensen op een ongelijke manier behandelen, als dat niet op een andere wijze kan. Ik denk dat het belangrijk is dat deze vrijwaringsclausule ten aanzien van tendensorganisaties mee in het decreet is opgenomen. Hiermee hebben we ook ons systeem van extern pluralisme gewaarborgd.

Ik denk dat we ook een mogelijk gevaar van een te brede interpretatie hebben weggenomen. Het ontwerp van decreet zei dat, waar men zich moet verantwoorden met betrekking tot ongelijke behandeling, een dergelijke maatregel maar kan als hij een legitiem doel nastreeft en pertinent, noodzakelijk en proportioneel is. Het leek ons wijs om op dat vlak terug te keren naar de letterlijke bepalingen van de Europese richtlijn en te spreken over passend en noodzakelijk, omdat niet de indruk zou bestaan dat ons ontwerp van decreet strikter zou zijn dan wat gevraagd wordt in de Europese richtlijnen.

Tot slot hebben we ook een bepaling in het decreet ingeschreven dat het geëvalueerd moet worden binnen twee jaar. Ook hiermee komen we tegemoet aan een suggestie die professor Storme tijdens de hoorzitting naar voren heeft gebracht. We denken dat het belangrijk is om het decreet binnen twee jaar te evalueren, om zeker te zijn dat door de toepassing van dit decreet de andere rechten en vrijheden niet in het gedrang komen, om goed na te kijken dat dit decreet geen aanleiding geeft tot een overjuridisering van het maatschappelijk leven en om goed te bekijken dat een aantal van de te beschermen kenmerken geen aanleiding geven tot ongewenste effecten op het terrein.

Ik denk dan bijvoorbeeld aan het te beschermen kenmerk taal. Ten aanzien van het Vlaams Belang wil ik zeggen dat taal voortaan ook een te beschermen kenmerk is door de juridische acties die de partij heeft ondernomen. In de oorspronkelijke federale antidiscriminatiewet stond taal niet als te beschermen kenmerk. Het Vlaams Belang is naar het Grondwettelijk Hof gestapt, omdat politieke overtuiging als te beschermen kenmerk niet was opgenomen in de antidiscriminatiewet. Het Grondwettelijk Hof heeft op dat vlak het Vlaams Belang gelijk gegeven en heeft gezegd dat politieke overtuiging mee moet worden opgenomen. Maar het hof heeft er wel aan toegevoegd dat, als men politieke overtuiging opneemt, ook taal als te beschermen kenmerk moet worden opgenomen in de antidiscriminatiewetgeving, met als gevolg dat het voortaan in de antidiscriminatiewetgeving is opgenomen.

Voor de maatregelen die in Vlaanderen worden getroffen en waarvoor we taal als criterium gebruiken voor ongelijke behandeling, ben ik niet bevreesd dat ons dat in problemen gaat brengen. Ik vind dat het telkenmale gebeurt met een legitiem doel en als het gebeurt, is het ook passend en noodzakelijk. Het decreet bepaalt trouwens uitdrukkelijk dat, als het maatschappelijk leven leidt tot verschillende behandelingen rond een aantal kenmerken, en men zich daarbij baseert op de bestaande wetgeving, nooit burgers zelf kunnen worden vervolgd. Als een gemeente of sociale organisatie de criteria van de Wooncode overneemt, kunnen ze daar niet voor worden vervolgd. Dat is dan de uitvoering van bestaande wetgeving, die niet wordt betwist door dit ontwerp van decreet.

We moeten hier wel waakzaam over zijn. Het staat niet vast dat er geen problemen uit voort kunnen vloeien. Het lijkt me ook niet slecht dat, door het criterium taal in het antidiscriminatiedecreet in te schrijven, onze eigen rechters op basis van een eigen decreet hierover kunnen oordelen. Het zal niet op Europees of ander terrein zijn dat de eerste beoordeling gebeurt: de eerste beoordeling zal dan op basis van een Vlaamse tekst door Vlaamse rechters gebeuren, die vaak meer begrip hebben, veel beter weten hoe een bepaalde maatregel ontstaat en wat juist het doel van de maatregel is.

Maar goed, het lijkt ons wijs om op dat vlak waakzaam te zijn en te blijven. In dit ontwerp van decreet is opgenomen dat het binnen twee jaar moet worden geëvalueerd, precies om na te gaan of het geen maatschappelijk negatieve effecten heeft. De heer Wim Van Dijck:

Mijnheer Caluwé, als ik u zo bezig hoor, bent u er lang niet gerust in. U zegt dat het voor Vlaamse rechters komt, en die zullen wel begrip hebben voor de legitieme doelen die wij naar voren brengen om onze discriminatie op taal te verantwoorden. Dat wil ik echter nog wel eens zien. De Franstaligen zullen niet rusten tot ze een Vlaamse rechter hebben gevonden die zal zeggen dat dat doel helemaal niet legitiem is. Dan hang je. Dat is het gevolg van dit soort wetgeving. De heer Ludwig Caluwé:

Of we dit ontwerp van decreet nu maken of niet, voor de meeste van deze bepalingen is er bestaande Europese wetgeving. De Europese commissie heeft bestaande bepalingen - ik denk aan het vrij verkeer van werknemers - waarop men zich kan baseren. Of dit er nu is of niet, om mogelijke vervolgingen te krijgen, maakt dat in wezen geen verschil, we worden er toch mee geconfronteerd. Ik denk dat het goed is dat we binnen twee jaar evalueren. Ik ben niet bevreesd dat we goed kunnen verantwoorden dat we deze maatregelen stellen met een legitiem doel en dat ze ook passend en noodzakelijk zijn om dat doel te bereiken.