1999 - 2004

Vragen voor minister van Mobiliteit, Openbare werken en Energie, Gilbert Bossuyt

24 June 2003

Vraag om uitleg over de procedure voor de verdere verdieping van de Westerschelde

Vraag

De heer Ludwig Caluwé : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, geachte leden, het zal u misschien verbazen, maar deze vraag houdt deels verband met het voorgaande.Voor alle duidelijkheid wil ik een correctie aanbrengen op wat de heer Wymeersch zei : indien het Saeftinghedok niet nodig is, is dit niet een gevolg van minder transport, maar wel van betere technieken bij de werkzaamheden op de containerkades. Zo zorgt men ervoor dat men deze containers beter kan stapelen, zodat er minder ruimte moet worden gebruikt. Dat heeft als gevolg dat schepen sneller containerdokken kunnen verlaten.Wanneer men erin slaagt om de Westerschelde te verdiepen, zodat men minder gebonden is aan getijden en er dus om het even wanneer gebruik kan worden gemaakt van de Westerschelde, is er ook minder noodzaak om een schip aan een containerkade in de weg te laten liggen. Daardoor is de noodzaak aan het Saeftinghedok minder dringend, zonder dat er sprake is van minder trafiek.

Mijnheer de minister, tijdens de commissievergadering van 27 mei stelde ik u een aantal vragen over de verdere procedure voor de Scheldeverdieping. In uw antwoord meldde u het bestaan van een brief van de Nederlandse staatssecretaris over deze problematiek. Op het ogenblik van de discussie konden we geen inzage krijgen in deze brief van 20 mei. We konden de brief pas lezen toen de commissievergadering was afgelopen en konden er dus geen repliek op geven. U zult begrijpen dat dit een open uitnodiging was om hierover een vervolgvraag te stellen, wat ik bij deze doe.

De inhoud van de brief stelde me minder gerust dan u. Ik ben er steeds een voorstander van geweest om te trachten de dossiers met Nederland, zeker die met betrekking tot de Scheldeverdieping, gemoedelijk en in een goede verstandhouding af te handelen, om elkaar te benaderen als volwassen mensen en te bekijken wat in vele zaken het gemeenschappelijke belang is.Maar dit veronderstelt goede wil bij beide buren. De lectuur van de brief van mevrouw Schultz roept bij mij zware twijfels op over de goede wil aan Nederlandse zijde. Mijns inziens maakt de brief overduidelijk dat er een bijzonder groot verschil bestaat tussen Vlaanderen en Nederland over de draagwijdte van de term 'politieke besluitvorming'.

Zo is het halen van de termijn voor de staatssecretaris slechts een inspanningsverbintenis. Dat staat zo uitdrukkelijk in de brief. Het is slechts een inspanningsverbintenis, geen resultaatsverbintenis. Bovendien wijst alles in de brief van 20 mei erop dat, zelfs als men 4 december 2004 haalt, Nederland zich op dat ogenblik enkel geroepen zal voelen om uitspraak te doen over de vraag of men al dan niet een naar Nederlands recht geëigende en dus uiterst omslachtige verdere procedure zal willen volgen en in het beste geval, welke procedure.

Mijnheer de minister, noch uw voorganger, noch uw administratie, noch uzelf en allen die in Vlaanderen de totstandkoming van het Memorandum van Vlissingen hebben gevolgd, hebben dat op dat ogenblik zo begrepen.We dachten dat er in december 2004 een duidelijke en onomkeerbare uitspraak zou komen. Het werk dat in deze periode gepresteerd wordt, kan niet gekwalificeerd worden als tijdvulling.Voor de juridische procedures zou het als definitief bruikbaar mogen worden beschouwd. Dit blijkt echter niet het geval te zijn.

Mijnheer de minister, in plaats van geruststellende verklaringen af te leggen, zou u beter snel een ernstig gesprek voeren met uw Nederlandse collega om uiting te geven aan een bekommernis die in Vlaanderen leeft. Deze commissie, die de problematiek altijd op de voet heeft gevolgd, moet zich beraden over de vraag in welke mate de resolutie van 2001 moet worden geactualiseerd. Ik vraag ook aan het Vlaams Parlement hoe het zal reageren op deze situatie.

De heer Robert Voorhamme : Mevrouw de voorzitter, mijnheer de minister, op het terrein worden de resolutie en het Memorandum van Vlissingen geoperationaliseerd. Er zijn een aantal technische problemen geweest die zelfs niets te maken hadden met obstructie van Nederlandse kant.

Uiteindelijk laat ook Nederland twijfel bestaan over 4 december. Nederland gebruikt een taal die zo omfloerst is dat het heel onduidelijk is wat de intenties zijn voor na 4 december.Dat veroorzaakt een zekere ongerustheid.

Echter ook in Vlaanderen wordt regelmatig in twijfel getrokken of wij het vanuit Vlaanderen wel eens zijn met de afgesproken procedures. Het wordt dan ook tijd dat we een initiatief nemen. Ik ben het niet eens met de heer Caluwé wanneer hij zegt dat er een nieuwe resolutie moet komen.We moeten ons wel beraden over de manier waarop een en ander beter beheerst kan worden. In beide landen bestaat er een groot wantrouwen tegenover de te volgen te procedure.We moeten dan ook een aantal initiatieven nemen om dat wantrouwen te verminderen. Vlaanderen moet terzake zijn werk doen, maar ook Nederland moet, met zijn nieuwe regering, pogingen ondernemen om meer duidelijkheid te creëren over de intenties die het terzake heeft. Ik zal binnenkort waarschijnlijk zelf een voorstel in die richting doen.

Minister Gilbert Bossuyt : In dit dossier zijn twee houdingen mogelijk. Een eerste houding is dat men in dit dossier regelmatig van zich laat horen om in het verhaal te blijven. Een tweede houding is dat men de afspraken opvolgt en naar de geest van die afspraken handelt . Mijnheer de Caluwé, termen als gemoedelijk, braaf of stout zijn journalistentermen. Dat zijn geen relevante termen voor het onderwerp waarmee we hier bezig zijn.

Hier gaat er hier over dat er een afspraak is met de Nederlandse overheid. De vraag is in welke mate die overheid zich houdt aan die overeenkomst. Ik stel vast dat er gedurende een aantal maanden geen Nederlandse overheid is geweest. Om na te gaan of de afgesloten akkoorden verder worden opgevolgd, moet ik kunnen onderhandelen met een Nederlandse collega die daarvoor bevoegd is en zich terzake kan uitspreken. Die collega was er echter niet. Ik wacht nu met geduld tot de nieuwe minister, die intussen is aangesteld, zich in deze materie heeft ingewerkt.

Ik heb ook contact gehad met de Nederlandse ambassadeur. Ik heb hem op de hoogte gebracht van de situatie en hem gevraagd die enigszins te relativeren. Als nieuw bevoegd minister in Nederland zou ik ook niet opgezet zijn met wat er aan de andere kant van de grens wordt gezegd.

De nieuwe regering-Balkenende neemt de contacten met de buurlanden op alle terreinen bijzonder ernstig. Alleen al binnen mijn bevoegdheden zijn er meerdere terreinen waarop ik met de Nederlandse regering zal moeten onderhandelen.

Ik heb een algemeen kader nodig en dat moet ik in stand houden om te kunnen functioneren en spreken. Ik ervaar het als mijn opdracht om zoveel mogelijk contacten te leggen. Het eerste Nederlandse contact zal dat met de federale regering zijn. Dat is normaal in een federaal land. In het najaar staat er een afspraak met mij op de agenda. Ondertussen werken we allebei aan de voorbereiding van dat gesprek en aan de opbouw van de nodige goodwill. Dat is niet altijd eenvoudig.

Ik veronderstel dat u ook belang hecht aan goede contacten met Nederland. Ik heb van onze ambassadeur vernomen dat er een uitnodiging vertrokken is van de Nederlandse directeur-generaal van Verkeer en Waterstaat naar de Antwerpse schepen verantwoordelijk voor het havenbeleid. De uitnodiging dateert van begin dit jaar en de schepen heeft er nog niet op gereageerd. Dat lijkt me niet normaal.

De brief van de Nederlandse staatssecretaris is opgesteld in een bepaalde terminologie. Als er één belangrijk woord in staat dan is het wel 'inspanningsverplichting'. Daar staat niets negatiefs naast, mijnheer Caluwé. Die verplichting houdt in dat er tegen maart 2004 verschillende studies op diverse domeinen moeten afgewerkt zijn.Tot dan kunnen we onderhandelen. De gesprekken zullen niet simpel verlopen. Ik wil er echter niet op vooruitlopen. Ik hoop dat het parlement de regering de kans geeft om 'het spel te spelen'.U weet dat onderhandelingen het best niet op de Grote Markt worden gevoerd. Internationale onderhandelingen zijn zo mogelijk nog delicater.We willen niet voortdurend gestoord worden door opmerkingen en bemoeienis van lokale politici en andere betrokkenen. Ook al hebben ze zinvolle zaken te zeggen, ze doorkruisen en verzwakken het netwerk dat wij met veel zorg en moeite uitbouwen. Ik zal proberen goede onderhandelingen te voeren zoals de resolutie aanbeveelt.

Vanzelfsprekend start elk ernstig gesprek met een blik op historische akkoorden, op gemeenschappelijke achtergrond en de relatie tot nu toe. Dat zal niet voldoende zijn om een goed akkoord af te sluiten. We hebben echter andere argumenten.

Ik vraag om alstublieft te stoppen met die inmenging, en ik heb het niet tegen u, mijnheer Caluwé. Dit is een aangelegenheid tussen twee regeringen en niet tussen een stad en een regering. Ik heb aan de betrokkenen laten weten dat ze ons wel kunnen helpen door inspanningen om hun omgeving en hun contacten te normaliseren. Ik ben burgemeester geweest van een grensgemeente. Ik kan me niet inbeelden dat ik als burgemeester de Franse regering zou gecontacteerd hebben en bovendien de woorden van die regering constant in twijfel zou getrokken hebben. Dat zou niet correct zijn. Laten we hopen dat we nu in rustiger vaarwater terechtkomen en op een intense manier kunnen werken aan het dossier

De heer Ludwig Caluwé : Mijnheer de minister, ik had het over gemoedelijkheid. Dat kan een journalistenterm zijn, maar ik doelde echt wel op goed nabuurschap. Dat lijkt me nauw bij elkaar aan te sluiten. Als u de officiële term verkiest, dan zal ik het hebben over een sfeer van goed nabuurschap.

U spreekt nu opnieuw over de tekortkomingen van het Antwerpse stadsbestuur of het Havenbedrijf. Wat zijn die tekortkomingen precies ? Is er een incident geweest ? Kunt u daarover meer uitleg geven ? U spreekt van een uitnodiging die niet is beantwoord. Dat moet op de juiste plaats worden uitgeklaard. U had het opnieuw over goede contacten met de onmiddellijke omgeving. Bedoelt u dan Zeeland ?

Als iemand zich in een memorandum tot iets engageert, moet hij dat realiseren. Het gaat om een inspanningsverplichting. Het zou nogal erg zijn dat iemand iets ondertekent en zich dan niet inzet. Het verrast me dat u het niet meer hebt over een resultaatsverbintenis maar slechts over een inspanningsverbintenis.

Ik blijf erbij dat de draagwijdte van de procedures en het engagement van Vlissingen verder reikte dan nu blijkt. Dat vinden samen met mij vele anderen. Toen kon niet worden gekozen tussen 12,8 meter en 13,1 meter omdat Vlaanderen en Nederland andere procedures volgen. Wij kiezen voor een optie en onderzoeken dan of die optie aan de gestelde vereisten voldoet. Nederland gaat omgekeerd te werk en onderzoekt eerst de verschillende opties. Ik heb altijd begrepen dat de onomkeerbare keuze er zou komen in december 2004. Ik lees in die brief dat die beslissing er niet komt. Dat is een probleem.

Minister Gilbert Bossuyt : Ik heb het vooral over de uitspraken van het Antwerpse Havenbedrijf. Een bedrijf dat goodwill moet creëren, zou het best zorgvuldig te werk gaan en waken over een goed imago. Als we op buitenlandse missies gaan om ons imago op te fleuren, en tegelijk in het binnenland zeuren over alles wat niet in orde is, dan geven we geen duidelijke boodschap. Dat is een kwestie van inschatting van het Havenbedrijf.

Voor ons is Antwerpen een wereldhaven. Voor Zeeland is de toegang tot die haven een rivier.We moeten daarover respectvol met elkaar omgaan. Het is belangrijk dat Antwerpen goede contacten heeft met haar omgeving. In heel wat gremia zitten we met de Zeeuwen samen, ook inzake de havenproblematiek. Het zou niet slecht zijn mochten al onze steden daarmee goede contacten onderhouden.

De heer Ludwig Caluwé : Er zijn instanties waarin Antwerpen op gelijk niveau met Zeeland participeert.

Minister Gilbert Bossuyt :Als dat op een positieve manier wordt voortgezet, is dat goed. Het hoeft niet dat Nederland om de haverklap wordt gewantrouwd. Dat is geen goede houding. Het stoort.

Mevrouw Wivina Demeester, voorzitter : Ik heb de indruk dat u het onderscheid tussen de stad en het Havenbedrijf niet goed kent. De haven verzorgt haar public relations en is goed gepositioneerd in de wereld. U geeft de indruk dat de haven zich nogal dom positioneert. Ik wil dat tegenspreken.

Minister Gilbert Bossuyt : Omdat het Havenbedrijf zo belangrijk is, zijn public relations en houding tegenover de buren net zo belangrijk als tegenover de rest van de wereld. Er zijn mensen binnen het Havenbedrijf die reageren op een storende manier. Ik heb hen dat al gezegd, maar ik wil dat nogmaals herhalen omdat ik het belangrijk vind.

De heer Robert Voorhamme : De Antwerpse haven en de Vlaamse overheid sturen verschillende boodschappen uit. Als het Antwerpse Havenbedrijf in een aantal gremia doet voorkomen alsof de resolutie die we in dit parlement hebben goedgekeurd, zwak en naïef is en slecht voor het Havenbedrijf, dan is dat hun goed recht, maar het is onvoorzichtig. Er is geen goede communicatie over die problemen. Als het Havenbedrijf de weg die in de resolutie en het memorandum van Vlissingen was uitgestippeld, niet de goede weg vindt, maar een internationale juridische procedure verkiest, dan krijgt de partner waarmee moet worden onderhandeld, uiteenlopende signalen. Er zou een initiatief moeten komen om meer gecoördineerd op te treden.

Mevrouw Wivina Demeester, voorzitter : Er zijn nieuwe initiatieven op komst om dat te doen. Sommigen zeggen dat dit geen resultaatsverbintenis is, maar een inspanningsverbintenis. Dat hoor ik niet graag. Dat is trouwens in tegenspraak met wat we hebben gewild in onze resolutie.

De heer Robert Voorhamme : Dat heeft niets te maken met de resolutie, maar wel met het memorandum van Vlissingen. Iemand moet wel het initiatief nemen. Als we vinden dat dit niet moet, dan werken we niet in het belang van wat het Vlaams Parlement voor ogen heeft.

De voorzitter : Mijnheer Voorhamme, u bent goed geplaatst in uw functie om de brug tussen het Vlaams Gewest en de stad Antwerpen te bewerkstelligen.

De heer Robert Voorhamme : Ik heb gezegd dat ik dat initiatief zou nemen.

De voorzitter : Dan verwachten we een initiatief. De heer Caluwé heeft het woord.

De heer Ludwig Caluwé : Ik heb ook mijn wenkbrauwen gefronst bij het horen van bepaalde kritiek op onze resolutie. De gekozen diepte in onze resolutie is het resultaat van een vraag van de havenschepen. Hij had gekozen voor 13 meter, waarop wij 13,10 meter hebben voorgesteld.

Minister Gilbert Bossuyt : Dat is een van de vele anekdotische oprispingen. Dat doet geen goed aan de ernst van het dossier. Als we daarover maanden aan een stuk discussiëren, dan is dat niet vruchtbaar. We voeren dan een intentieproces.We weten wat we willen bekomen, laten we het dan goed voorbereiden. Als minister kom ik terecht in een internationaal dossier waarbinnen afspraken gelden, en er is geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat aan die afspraken iets is gewijzigd. Als er dan opmerkingen komen die de afspraken in een ander daglicht stellen, dan is het toch niet verwonderlijk dat ik reageer.