1999 - 2004

Vragen voor minister van Mobiliteit, Openbare werken en Energie, Stevaert

19 February 2002

Vraag om uitleg over de heronderhandelingen met Nederland over de IJzeren Rijn en de Scheldeproblematiek

De voorzitter : Aan de orde is de vraag om uitleg van de heer Caluwé tot de heer Stevaert, minister vice-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Mobiliteit, Openbare Werken en Energie, over de heronderhandelingen met Nederland over de IJzeren Rijn en de Scheldeproblematiek.
De heer Ludwig Caluwé : Mevrouw de voorzitter, op 5 februari 2002 hebben we de kans gekregen om deze problematiek te bespreken. Normaal gezien had de minister op die dag te Vlissingen opnieuw een memorandum met de Nederlandse minister Netelenbos moeten afsluiten.
De minister heeft de toen vrijgekomen tijd gebruikt om in deze commissie vragen te beantwoorden en de problematiek met ons te bespreken. Blijkbaar heeft minister Netelenbos van deze vrijgekomen tijd gebruik gemaakt om de Belgische ambassadeur en de Vlaamse vertegenwoordiger in Nederland, die uiteraard ook plots tijd hadden, bij zich te roepen.
De minister heeft slechts in zeer bedekte termen naar dit gesprek verwezen. In het verslag staat te lezen dat hij enkel over diplomatieke inspanningen heeft gesproken. Het zou me nochtans verbazen, dat de heer Janssens, de Vlaamse vertegenwoordiger in Nederland, de bevoegde minister niet van dit onderhoud op de hoogte zou hebben gebracht. De minister heeft dit gesprek niet expliciet vermeld toen hij het over het gesprek tussen minister Netelenbos en de Belgische diplomatieke vertegenwoordigers had.
Het resultaat van haar gesprek met de heer Janssens is blijkbaar dat minister Netelenbos heeft verklaard dat ze nog steeds vragende partij is om binnen een zo kort mogelijke periode, liefst nog binnen de volgende veertien dagen, een memorandum over de problematiek van de Westerschelde en van de loodsgeldtarieven af te sluiten.
De gretigheid waarmee minister Netelenbos een akkoord wil afsluiten, verbaast me enigszins. Ik vrees dat ik hieruit enkel kan afleiden dat de ontwerptekst van het memorandum Nederland bepaalde voordelen moet bieden. Indien dit het geval niet is, begrijp ik de gretigheid van minister Netelenbos helemaal niet.
Aangezien niet iedereen even discreet is, heb ik via de pers vernomen dat er onder meer sprake zou zijn van een vrij soepele loskoppeling van de loodsgeldtarieven en van een vermindering van het aantal risicotransporten van ammoniak over de Westerschelde. Ik hoop dat de minister beseft dat dit akkoord ernstige gevolgen zou hebben voor in Antwerpen gevestigde chemische bedrijven als BASF en Bayer. Als er in de toekomst minder ammoniak over de Westerschelde mag worden vervoerd, zullen er bij die bedrijven jobs sneuvelen.
Ik vrees eveneens dat het afsluiten van dit memorandum een invloed zou kunnen hebben op de timing van de afronding van de gesprekken over het andere luik van de problematiek. Ik ga ervan uit dat de verdieping en de langetermijnvisie slechts vrij soepel en zonder verregaande engagementen in de ontwerptekst van het memorandum zijn opgenomen. We hebben gezien dat Nederlandse bewindslui een toch wel foutieve interpretatie geven van onze vraag. Zo zei staatssecretaris De Vries dat er eigenlijk geen formele vraag tot verdieping is. Ook de eigenlijke vraag zelf wordt foutief geïnterpreteerd. Zo heeft men het over 12,8 meter diepgang met een veel te ruime kielspeling en nooit over 13,1 meter. Mijn vraag is dus : wat staat er in dat voorontwerp? Zult u ingaan op de vraag van minister Netelenbos om alsnog een memorandum af te sluiten? Indien u dat doet, welke elementen vindt u dat dit memorandum zeker moet bevatten?Welke mag het zeker niet bevatten? Hoe kijkt u dus aan tegen het element van de loodsgeldtarieven? Garandeert u dat de terugdringing van de zogenaamde risicotransporten niet in dat memorandum zal voorkomen? Welke vaste engagementen kunt u verkrijgen van Nederland opdat de bespreking van de langetermijnvisie binnen een redelijke tijdspanne kan worden afgerond? Ik vergelijk dit graag met de hogesnelheidslijn. We zijn toen samen met Nederland een verbintenis aangegaan, maar Nederland heeft toen verkregen dat, indien België binnen een bepaalde termijn geen aansluiting zou hebben aangelegd, België een schadevergoeding zou moeten betalen. België kan zich dus niet verschuilen achter lange interne ruimtelijke-ordeningsprocedures om te stellen dat men geen bouwvergunningen kan geven.
Zult u een gelijkaardig clausule laten opnemen bij de onderhandelingen met Nederland om te garanderen dat er binnen een redelijk tijdsperspectief een uitspraak komt en men zich niet kan verschuilen achter voornoemde procedures? Indien u een gesprek zou aangaan, in welke mate zal dan de IJzeren Rijn hierbij worden betrokken? Dit is weliswaar een federale bevoegdheid. Het is uiterst belangrijk dat er inzake de IJzeren Rijn een goed akkoord wordt bereikt, dus geen akkoord dat teveel kost, zoals dat nu het geval is. De KPMG-studie spreekt zich daar niet echt over uit. Ze laat dit in het midden. Men mag zich er niet toe laten verleiden om drastische toegevingen te doen inzake de verdieping van de Schelde om een goed akkoord te krijgen over de IJzeren Rijn. Antwerpen heeft vijf achterdeuren. Die zijn belangrijk. Maar Antwerpen heeft maar één voordeur. Als die voordeur dicht is, dan heeft men geen achterdeuren meer nodig. Primordiaal is dus de problematiek van de verdieping. Men mag geen drastische toegevingen doen in het dossier van de Westerschelde om een kort succesje te bereiken met treinen die over de IJzeren Rijn rijden. Ik hoop dat men zich niet op dat pad begeeft.
De heer Jan Penris : Mevrouw de voorzitter, sinds de start van de kiescampagne van de heer Pronk in Vlissingen een paar maanden geleden hebben we jammer genoeg met de regelmaat van een klok moeten terugkomen op dit dossier. Er was minister-president Kok, die het ambtelijke overleg met onze minister president heeft afgelast. Er was minister Netelenbos, die blijkbaar niet meer met u wilde praten, mijnheer de minister. Ik hoor nu dat er achter de schermen alsnog sprake is van stille diplomatie. Maar men voelt dat er aan Nederlandse zijde, wellicht met het oog op de verkiezingen, weinig bereidheid is om toegevingen te doen in een aantal voor Vlaanderen essentiële dossiers.
We zijn er altijd van uit gegaan dat de Nederlanders loyale onderhandelaars waren en dat ze loyale partners waren in het internationaal recht, maar we moeten vandaag vaststellen dat ze dat niet zijn. We mogen niet vergeten dat Nederlanders calvinisten zijn, mensen met een handelsgeest, harde onderhandelaars. Ik heb er steeds voor gepleit, en blijf dat doen, om tegenover dergelijke harde onderhandelingstaal even harde onderhandelingstaal te plaatsen. Ik stel vast dat ik wat dat betreft stilaan school begin te maken.
Schepen Delwaide van het Antwerpse Havenbedrijf verklaart dat we nu internationaalrechtelijke stappen moeten nemen, dat er moet worden gearbitreerd. Er zijn de woorden van voorzitter Restiau van de AGHA. Inderdaad, mijnheer Voorhamme, de tijd van de zachte woorden is voorbij. We moeten nu op tafel durven slaan. Mevrouw Brepoels van de N-VA in het federale parlement begint nu dezelfde argumenten te hanteren. We moeten alles op de onderhandelingstafel durven gooien. Wij zijn vragende partij inzake de Scheldeverdieping, de IJzeren Rijn en de aanleg van de tweede sluis in Terneuzen. Maar de Nederlanders zijn net zo goed vragende partij in een aantal dossiers. Een bewijs daarvan is hun aandringen om het loodsentractaat te herzien. Ze zijn vragende partij inzake de aansluiting van de Westerscheldetunnel op ons wegennet. Dat is ook een troef die we in handen houden. De Nederlanders zijn vragende partij om een tunnel onder het kanaal Gent-Terneuzen te mogen aanleggen, ter hoogte van Sluiskil, en zo hun interne wegenproblemen aan te pakken. Dat is ook een troef. Ten slotte zijn ze vragende partij inzake de aanleg van de hogesnelheidslijn. Ik hoop dat we die troef nog niet uit handen hebben gegeven. Ik herhaal : we moeten al die dossiers nu maar eens definitief aan elkaar koppelen. Als zij toegevingen willen in de dossiers waarvoor zij vragende partij zijn, dan zullen ze toegevingen moeten doen in de dossiers waar wij dat zijn. Anders wordt er misschien niet meer gesproken en zullen we misschien het idee van de heer Delwaide moeten toepassen.
Minister Steve Stevaert : Limburgers zijn zeven jaar later bij België gekomen en dus zeven jaar langer bij Nederland geweest. Verder zal ik geen uitspraken doen over hun cultuur en gebruiken.
Ik stel vast dat u ervan uitgaat dat de problematiek van de IJzeren Rijn en van de Scheldedossiers als één geheel worden beschouwd. Ik kan niet genoeg benadrukken dat de IJzeren Rijn een federale bevoegdheid is.
Met betrekking tot de IJzeren Rijn werd gewacht op de resultaten van de analyse van de verschillende kostenschattingen voor het definitieve tracé vooraleer het overleg te hervatten. Mijn federale collega, minister Durant, kondigde aan dat die resultaten beschikbaar en bespreekbaar zijn.
In mijn antwoord op uw vraag om uitleg van 30 januari jongstleden informeerde ik u dat de Vlaamse regering het, gezien de actuele stand van zaken, opportuun vond het overleg over het opvolgingsmemorandum betreffende de Scheldedossiers te verdagen. Een aantal aspecten dienen eerst uitgeklaard te worden vooraleer een formeel en nieuw memorandum over de Scheldedossiers kan worden ondertekend.
Ik herhaal dat op de agenda van het overleg onder meer de langetermijnvisie voor het Schelde-estuarium met als hoofdlijnen toegankelijkheid, veiligheid en natuurlijkheid ; de gemeenschappelijke nautische dossiers en de loodsgeldontkoppeling stonden.
Ik heb u reeds meegedeeld dat gezien de veelzijdige en strategische belangen in alle Scheldedossiers en dit voor de gehele regio, zowel in Vlaanderen als in Nederland, in beide landen momenteel de nodige ambtelijke en diplomatieke initiatieven worden ontwikkeld om op zo kort mogelijke termijn tot een concrete vervolgprocedure te komen. Het contact van de Belgische ambassadeur met mijn Nederlandse collega staaft dit.
Wat uw concrete vragen betreft, kan ik het volgende antwoorden. Het ondertekenen van een opvolgingsmemorandum kan enkel als er overeenstemming is over de inhoud van het memorandum. De inhoud is cruciaal gezien het memorandum werkafspraken moet vastleggen die essentieel zijn voor de voortgang van alle Scheldedossiers.
Het antwoord op uw tweede vraag is afhankelijk van de invulling van punt 1.
Ik hoop uiteraard op goede resultaten, maar beschik niet over een kristallen bol. Ik dring aan op de nodige sereniteit in dit dossier. Uitspraken doen over de Nederlanders en het spreken van stoere en dreigende taal zullen ons niet vooruit helpen.
Tot slot nog dit : ik denk dat het interessanter is te overleggen met minister Netelenbos dan met de heer Fortuyn.
De heer Ludwig Caluwé : Ik deel uw mening dat het interessanter is te praten met minister Netelenbos dan met de heer Fortuyn. Ik wil er wel op wijzen dat de vervelende uitspraken van de voorbije maanden steeds van socialistische ministers zijn gekomen. Eerst was er minister Pronk en nu is er minister Netelenbos. Zij had het daarbij niet alleen over de IJzeren Rijn, maar ook over de verdieping. Haar uitspraken zullen de zaak niet doen vorderen, wel integendeel.
Ik heb geen antwoord gekregen op de vraag wat er zou kunnen staan in een memorandum over de loodsgeldtarieven. Vindt u dat een loskoppeling kan? Hoe kan daar volgens u een bepaling in opgenomen worden zodanig dat zich geen effectieve loskoppeling voordoet? En garandeert u dat er in dat memorandum niet gesproken wordt over een vermindering van de risicotransporten?
Minister Steve Stevaert : Ik heb daar reeds eerder op geantwoord, maar ben bereid die antwoorden te herhalen.
U blijft maar aandringen op die loodsgelden. Het is mijns inziens een foute strategie daar voortdurend op te focussen. Wij laten die loodsgelden niet los. Maar als u die loodsgelden voortdurend onder de aandacht blijft brengen, dan moet u ook niet verwonderd zijn als ook Europa daar plotseling - dankzij die uitspraken - belangstelling voor zal tonen. Schuif de verantwoordelijkheid dan niet in mijn schoenen!
Wat de veiligheid betreft, is de nodige voorzichtigheid geboden. In Nederland is dit een bijzonder belangrijk punt. Dit is ook in Vlaanderen het geval, en daar is dit bovendien gekoppeld aan tewerkstelling. We moeten derhalve oplossingen vinden die de tewerkstelling niet in gevaar brengen en die tegelijkertijd de veiligheid kunnen garanderen. Daarover ongenuanceerde uitspraken doen is voor ons bedrijfsleven bijzonder gevaarlijk. We mogen in het openbaar dus geen overtrokken uitspraken doen.
We gaan er steeds van uit dat de overtrokken uitspraken altijd aan de andere kant van de grens worden gedaan. Als we echter de artikels uit onze eigen kranten bekijken, dan kunnen ook onze uitspraken beslist indrukwekkend worden genoemd.