1999 - 2004

4 December 2002

Voorstel van resolutie van de heren Ludwig Caluwé, Eddy Schuermans, Erik Matthijs betreffende de benchmarkconvenanten en de Richtlijn inzake de handel in uitstootrechten.

Het Vlaams Parlement,

gelet op:

- de goedkeuring op vrijdag 29 november 2002 door de Vlaamse Regering van de Benchmarkconvenanten.

Hieruit volgt dat de energie-intensieve ondernemingen die deze convenanten ondertekenen, de resultaatsverplichting op zich nemen om hun processen, waar nog mogelijk, te brengen op het niveau van 'best beschikbare techniek'. Het mechanisme van de convenanten garandeert dat de resterende CO2-emissies maximaal beperkt worden, waardoor deze ondernemingen de meest verregaande prestaties zullen leveren om aan de Kyotonorm te voldoen. Inderdaad, waar systemen van emissiehandel ondernemingen die niet over best beschikbare technieken beschikken nog de mogelijkheid zou verschaffen om hun tekort aan te vullen met aangekochte emissiecertificaten, is zulks uitgesloten voor de ondernemingen die de benchmarkconvenant ondertekenen.

- het feit dat de Vlaamse Regering van haar kant in de genoemde convenant onder meer de inspanningsverbintenis op zich neemt om het mechanisme van benchmarkconvenanten op federaal en Europees niveau door te zetten en de betrokken ondernemingen de noodzakelijke rechtszekerheid te bieden wanneer zij de convenanten ondertekenen en uitvoeren.

- het gegeven dat hierdoor de doelstelling van de CO2-reductie ten volle wordt onderschreven en tegelijkertijd aan de ondernemingen de kans wordt geboden hun sociale en economische rol op duurzame wijze verder uit te bouwen.

- het deel van de inspanningsverbintenissen van de Vlaamse Regering dat, op voorwaarde dat de ondertekenende ondernemingen hun voornoemde resultaatsverbintenissen ook waarmaken (overigens geverifieerd door een onafhankelijk verificatiebureau), deze ondernemingen niet verplicht worden om bijkomend ook nog eens uitstootrechten in het kader van emissiehandel op ondernemingsniveau aan te kopen of energietaksen te betalen.

- de ontwerprichtlijn, specifiek met betrekking tot de emissiehandel, die op dit ogenblik voorligt op Europees niveau en waarover op 9 december e.k. een beslissing zal worden genomen.
Een aantal modaliteiten van de huidige tekst van de ontwerp-richtlijn maken het onmogelijk voor de Vlaamse Regering om haar verbintenissen die ze in de benchmarkconvenanten opneemt ten aanzien van de energie-intensieve bedrijven, na te komen. Deze richtlijn beoogt immers een verplichte handel in emissierechten op ondernemingsniveau in te voeren vanaf januari 2005. Een verplichte deelname aan dergelijk systeem doorkruist de opzet van de benchmarkconvenanten en zou ze derhalve nu reeds kelderen. Zoals de richtlijn er momenteel uitziet, is er geen enkele waarborg dat er ook effectief aankoopbare uitstootrechten op de markt komen. Landen met een overschot moeten dit immers niet op de markt brengen, maar kunnen het voorbehouden voor de groei van hun eigen industrie, zelfs wanneer die relatief meer CO2uitstoot dan de Vlaamse bedrijven die op het vlak van energie-efficiëntie behoren tot de wereldtop. De verdeling van de uitstootrechten per land, moet ook gebeuren op basis van criteria die in Europa geharmoniseerd zijn. De Europese commissie moet haar goedkeuring hieraan geven. Het is lang niet zeker dat de bepalingen uit de benchmarkconvenanten daaraan beantwoorden.

overwegende,

- dat de Vlaamse Regering op 29 november 2002 een ontwerp van benchmarkconvenant goedgekeurd heeft waarin zij de verbintenis aangaat er zich voor in te spannen opdat bedrijven die op het vlak van energie-efficiëntie tot de wereldtop behoren, geen bijkomende verplichtingen zouden opgelegd krijgen.

- dat er op de Raad van Leefmilieuministers een ontwerp van richtlijn met betrekking tot de handel in uitstootrechten wordt voorgelegd die mogelijkerwijze deze verbintenis in het gedrang brengt,

vraagt de Vlaamse Regering:

niet akkoord te gaan met dit ontwerp van richtlijn tenzij in de richtlijn volgende elementen opgenomen worden:

1. Prioritair is dat iedere EU-lidstaat in de Richtlijn de vrijheid behoudt om, in plaats van het voorgestelde mechanisme van emissiehandel op ondernemingsniveau, te kiezen voor andere gelijkwaardige instrumenten die echter aan de specifieke situatie van de betrokken EU-lidstaat beantwoorden. Zo moet het mogelijk zijn dat EU-lidstaten in onderling overleg met sector(en)/onderneming(en) concepten van convenanten uitwerken of een poolmodel nastreven.

2. Indien deze vrijheid aan de EU-lidstaten niet kan worden bekomen in de EU-richtlijn waardoor de door de Vlaamse Regering goedgekeurde benchmarkconvenanten gekelderd worden, moeten minstens onderstaande essentiële elementen in de EU-richtlijn worden opgenomen :

a) Van fundamenteel belang is allereerst de verruiming van het aanbod van emissierechten op de EU-markt in lijn met het Kyoto-protocol. Zo is het onaanvaardbaar dat de instrumenten van gemeenschappelijke tenuitvoerlegging (Joint Implementation) en mechanismen voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanisms), zoals aangereikt in het Kyoto-protocol, thans niet toegelaten worden in de voorliggende EU-ontwerprichtlijn.. Deze verruiming van het aanbod dient tegelijk gerealiseerd te worden door de opname van alle zes Kyoto-broeikasgassen in de systematiek van de Europese Richtlijn, die tot dusver enkel betrekking heeft op het broeikasgas CO2.

b) De initiële allocatie van emissierechten aan de betreffende ondernemingen dient gebaseerd te zijn op het principe dat ondernemingen die hun processen op niveau van best beschikbare techniek (BBT) hebben gebracht, alle vereiste emissierechten kostenloos toegewezen krijgen. De bepaling van best beschikbare techniek kan steunen op bijvoorbeeld benchmarks, Performance Standard Rates, audits, ... . Alleen zo kan de Vlaamse Regering de energie-intensieve industrie de noodzakelijk rechtszekerheid bieden om op duurzame wijze hun activiteiten in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Bij gebreke aan de opname van voornoemde elementen in de EU-Richtlijn wijst het Vlaams Parlement op de onafwendbare dreiging dat ondernemingen gedwongen zullen worden hun activiteiten te delocaliseren. Naast de dramatische sociale en economische gevolgen hiervan voor Vlaanderen, voor wie deze energie-intensieve ondernemingen uiterst belangrijk zijn, is hierdoor op wereldvlak bovendien absoluut geen reductie van de uitstoot van broeikasgassen bereikt, wel integendeel.