1999 - 2004

3 October 2002

Motie van aanbeveling van de heren Luc Van den Brande en Ludwig Caluwé tot besluit van het actualiteitsdebat op 2 oktober 2002 over de resolutie van de Raad van Europa over de bescherming van de minderheden in België

Het Vlaams Parlement,

- gelet op het actualiteitsdebat op 2 oktober 2002;

- gelet op de motie van aanbeveling aangenomen door het Vlaams Parlement op 27 maart 2002;

- gelet op het feit dat de resolutie op 26 september 2002 goedgekeurd door de parlementaire assemblee in de Raad van Europa, volledig ingaat tegen de inhoud, de geest en de bedoeling van de Europese Kaderconventie inzake de bescherming van de nationale minderheden;

- gelet op het feit dat de resolutie in strijd is met een aantal fundamentele principes:

1) het begrip "nationale minderheid" wordt volledig ten onrechte gedefinieerd op het niveau van de deelgebieden;

2) er wordt geen rekening gehouden met het uitgangspunt dat er een lange historische verbondenheid is van een minderheidsgroep; criterium dat niet van toepassing is op de Franstalige inwijkelingen in Vlaanderen;

3) de resolutie is volledig in strijd met de grondwettelijke indeling in vier taalgebieden, met name drie eentalige taalgebieden (het Nederlandse, het Franse en het Duitse) en het tweetalig gebied Brussel-Hoofdstad. Het territorialiteitsbeginsel met vaste grenzen - en de daaruit voortvloeiende homogeniteit van de taalgebieden - is grondwettelijk gewaarborgd en is een van de grondslagen van de Belgische staatsinrichting;

4) het aan de basis van deze resolutie liggend rapport vermeldt zelfs niet dat het taalgebruik in de faciliteitengemeenten en de taalgrensgemeenten een federale bevoegdheid is;

5) de resolutie gaat volledig in tegen de vaste rechtspraak van het Arbitragehof en de Raad van State. Deze hoogste rechtscolleges hebben het territorialiteitsbeginsel als grondslag van de Belgische taalwetgeving uitdrukkelijk bevestigd in al zijn consequenties. Bovendien heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens het territorialiteitsbeginsel verenigbaar geacht met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het Europees Hof gaat ervan uit dat het streven naar taaleenheid binnen eentalige gebieden legitiem is;

- overwegende dat de resolutie getuigt van een groot gebrek aan kennis van en inzicht in de evolutie van de Belgische staatsinrichting met zijn geheel van broze evenwichten en compromissen;

- is van mening dat het te betreuren is dat de Raad van Europa en zijn nobele doelstellingen misbruikt worden voor zuivere politieke doeleinden, met name het niet aanvaarden van het territorialiteitsbeginsel als fundamenteel beginsel van de Belgische staatsinrichting;

- is van mening dat de Kaderconventie inzake de bescherming van de nationale minderheden een aantal bepalingen bevat die in strijd zijn met de essentiële beginselen van de Belgische staatsinrichting en de taalwetgeving en daarom de grootste voorzichtigheid geboden is. De Kaderconventie bevat trouwens zelf geen definitie van nationale minderheden, bij gebrek aan eensgezindheid daarover;

- vraagt de Vlaamse regering :

1) onverkort het standpunt van de Vlaamse regering van 23 juli 1997 te hanteren met name dat enkel de Duitstaligen als een nationale minderheid in de zin van de Kaderconventie over de bescherming van de nationale minderheden kunnen beschouwd worden en dat er geen sprake kan zijn van regionale minderheden;
2) verder onderzoek te verrichten naar de juridische consequenties van een interpretatieve verklaring of een voorbehoud - waarvan de inhoud deze is bepaald in punt 1 - bij de Kaderconventie;
3) in de huidige stand van zaken en rekening houdende met het nieuwe referentiekader van de resolutie van 26 september 2002, de Kaderconventie niet ter ratificatie voor te leggen aan het Vlaams Parlement.