1999 - 2004

16 May 2000

Interpellatie Tot de Minister van Leefmilieu en Landbouw over de juiste draagwijdte van het federaal akkoord betreffende de regionalisering van de landbouw en de gevolgen ervan voor de Vlaamse overheid

Interpellatie van de heer Joris Van Hauthem tot de heer Patrick Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de houding van de Vlaamse regering ten aanzien van de besprekingen in de Conferentie voor de Staatshervorming en het akkoord inzake landbouw en buitenlandse handel

Interpellatie van de heer Freddy Sarens tot de heer Johan Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de precieze inhoud van het federaal akkoord betreffende de regionalisering van de buitenlandse handel

Interpellatie van de heer Ludwig Caluwé tot mevrouw Vera Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de juiste draagwijdte van het federaal akkoord betreffende de regionalisering van de landbouw en de gevolgen ervan voor de Vlaamse overheid

De voorzitter: Aan de orde zijn de samengevoegde interpellaties van de heer Van Hauthem tot de heer Dewael, minister-president van de Vlaamse regering, Vlaams minister van Financiën, Begroting, Buitenlands Beleid en Europese Aangelegenheden, over de houding van de Vlaamse regering ten aanzien van de besprekingen in de Conferentie voor de Staatshervorming en het akkoord inzake landbouw en buitenlandse handel, van de heer Sarens tot de heer Sauwens, Vlaams minister van Binnenlandse Aangelegenheden, Ambtenarenzaken en Sport, over de precieze inhoud van het federaal akkoord betreffende de regionalisering van de buitenlandse handel en van de heer Caluwé tot mevrouw Dua, Vlaams minister van Leefmilieu en Landbouw, over de juiste draagwijdte van het federaal akkoord betreffende de regionalisering van de landbouw en de gevolgen ervan voor de Vlaamse overheid.

Het Bureau heeft deze drie interpellaties naar deze commissie verwezen. Aangezien ze inhoudelijk dicht bij elkaar aansluiten zullen we ze als een samengevoegde interpellatie behandelen. De minister- president zal een algemeen antwoord geven, minister Sauwens kan meer concrete vragen beantwoorden.

De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de voorzitter, het parlement heeft zichzelf door de reglementaire behandeling van interpellaties en dergelijke compleet buitenspel gezet. Deze interpellatie werd ingediend kort na de federale beslissing van 5 april over de overheveling van Landbouw. Het is intussen 16 mei. Het is niet voor de eerste keer dat we ons als parlement op die manier belachelijk maken. We moeten ons reglement veranderen, hoe dan ook. Die enorme vertraging zit er structureel ingebakken.

Mijnheer de minister-president, uw houding is er een van te weinig en te laat. De Costa werd voorgesteld als het forum waar na jaren van immobilisme eindelijk een doorbraak zou worden bereikt. Tot nu toe is het niet bepaald een succesnummer geweest. De conferentie heeft zich door eindeloze discussies over agendapunten gesleept. Het was de bedoeling om eerst een aantal 'gemakkelijke' dossiers te beslechten en dat als glijmiddel te gebruiken voor de meer delicate dossiers. Zelfs dat is niet gelukt. Zowel u als de voorzitter van het parlement hebben op een bepaald moment zelfs moeten zeggen dat dit zo niet verder kan gaan. En dan ging het nog maar over 'gemakkelijke' dossiers zoals landbouw en buitenlandse handel. U hebt een akkoord vóór Pasen moeten afdwingen. Het is er gekomen. Wie de teksten bekijkt, kan slechts tot de conclusie komen dat men mordicus een akkoord vóór Pasen wilde, wat het ook inhield. Vandaar dat het zo onduidelijk en op bepaalde vlakken zelfs nietszeggend is.

Sta me toe met Landbouw te beginnen. Er wordt bevestigd dat Landbouw een gewestelijke materie is. Dat zou er nog maar aan moeten mankeren, maar er zijn ook aanzienlijke en cruciale uitzonderingen. Alles wat te maken heeft met de controle op de voedselketen blijft een federale materie. Dierenwelzijn en -gezondheid horen daar bij. Vreemd is ook dat de vervroegde uitstapregeling voor landbouwers federale materie zou blijven. Hoe valt de vorming van homogene bevoegdheids- pakketten te rijmen met het beleid van de Vlaamse minister van Landbouw? Ze wil ook een systeem op gang brengen om bijvoorbeeld varkensboeren aan te zetten uit de sector te stappen. De federale regering heeft echter in de Senaat gezegd dat zo'n uitstapregeling onder de sociale zekerheid valt en dus tot de federale bevoegdheid blijft behoren.

Het is ook onduidelijk of bijvoorbeeld het markten prijsbeleid wordt overgeheveld. Hetzelfde geldt voor de financiering terzake. De federale regering zegt over de financiering van de over te hevelen bevoegdheden dat men een soort foto zal nemen van wat de afgelopen vijf jaar werd geristorneerd. Mijnheer de minister-president, als men die weg volgt, zal men opnieuw voorlopig - maar in dit land weten we wat voorlopig kan betekenen - in dat zo vermaledijde consumptiefederalisme vervallen.

Helemaal vreemd is de constructie die men op het getouw wil zetten inzake de standpuntbepaling ten opzichte van Europa. Men zal daarvoor een federale staatssecretaris voor Buitenlandse Zaken benoemen. Hij wordt een soort verbindingsman en woordvoerder ten opzichte van de Europese instellingen. Ik begrijp dit niet goed. In andere zaken die geheel of gedeeltelijk werden overgeheveld bestaat een bepaalde procedure over de standpuntbepaling. Het is in die gevallen niet een federale minister of staatssecretaris die even de standpunten van de gewesten naast elkaar legt en daaruit een standpunt distilleert.

Mijnheer de minister-president, dit staat in contrast met wat in het Vlaams regeerakkoord staat ten aanzien van land- en tuinbouw en visserij. In het akkoord staat een korte maar zeer duidelijke zin over de overheveling van het volledige land- en tuinbouw- en visserijbeleid. We zijn daar nog lang niet aan toe.

Het akkoord over de Buitenlandse Handel dreigt helemaal een lege doos te worden. Als men de daarin afgesproken principes naast de huidige bevoegdheidsverdeling legt die dateert van 8 augustus 1980, dan is er niets concreet bereikt. In de bijzondere wet van 8 augustus 1980 staat dat het exportbeleid gewestmaterie moet worden. De federale bevoegdheid terzake bestaat in het verstrekken van waarborgen voor import-, export- en investeringsrisico's. Ook het voeren van een beleid inzake coördinatie en samenwerking is federale materie. Men heeft het ten slotte ook over het voeren van een beleid ter bevordering, in overleg met de gewesten en met het oog op een maximale efficiëntie, bij voorkeur via een samenwerkingsakkoord.

In de officiële persberichten van de federale regering, die naar ik aanneem betrouw- baar zijn en niet uit hun context zijn gerukt, staat dat de federale Delcrederedienst de leningen van staat tot staat en de multilaterale acties blijft verzorgen. Waarborgen verstrekken tegen import-, export- en investeringsrisico's gebeurde door de Delcrederedienst. Dat blijft dus een federale bevoegdheid.

De BDBH wordt afgeschaft en er komt meteen een federaal agentschap in de plaats. Men moet aan dit agentschap - dat het beleid van de gewesten moet coördineren - nog een naam geven. In de huidige bijzondere wet staat dat dit federale materie blijft. Qua bevoegdheidsverdeling verandert er in de praktijk zo goed als niets. Mijnheer de minister- president, ook dat is in strijd met het Vlaams regeerakkoord. Het is zeker en vast in strijd met de resolutie inzake de buitenlandse handel die het Vlaams Parlement tijdens de vorige legislatuur met een zeer grote meerderheid heeft goedgekeurd.

In die resolutie staat dat 'het exportpromotiebeleid de exclusieve bevoegdheid moet worden van de gewesten. Dit impliceert de afschaffing van de BDBH. De federale bevoegdheid om een beleid van coördinatie en samenwerking te voeren, dient uit de bijzondere wet te worden geschrapt. Wat betreft de nationale Delcrederedienst en het Comité voor Financiële Steun aan de Export, moeten de gewesten een autonoom beslissingsrecht verwerven voor de dossiers van de bedrijven uit het eigen gewest. De leningen van staat tot staat moeten door de gewesten worden beslist. De federale middelen moeten worden overgedragen naar de gewesten. De subsidieregeling voor de Kamer van Koophandel in het buitenland moet worden overgeheveld naar de gewesten. De financiële stimuli voor buitenlandse investeringen zijn een exclusieve bevoegdheid van de gewesten. Er is nood aan fiscale instrumen- ten voor de gewesten om een export-ondersteuningsbeleid te voeren.'

Ik stel echter vast dat de buitenlandse handel, leningen van staat tot staat, import-, export- en investeringsrisico's op federaal niveau blijven geregeld. De dienst krijgt enkel een andere naam. Ik vraag me bovendien af waarom de Vlaamse regering de politiek van de lege stoel heeft opgegeven. We voerden die politiek omdat we geen vertegenwoordiging hadden in de BDBH die in overeenstemming was met ons aandeel in de export. Van Hauthem

Ik heb de stellige indruk dat men een akkoord wou afsluiten om VU&ID te paaien. Schone schijn bedriegt echter. Men wou tonen dat er iets was. Als het echter een lege doos blijkt te zijn, hadden we beter niets gehad. Mijnheer de minister-president, ik vond in die context uw reactie dan ook verwonderlijk. U was zeer tevreden over het akkoord dat in de schoot van de federale regering tot stand is gekomen. Bent u tevreden over de tekst? Is dat uw standpunt, of dat van de gehele regering? En heeft uw tevredenheid enkel te maken met het deelakkoord over Landbouw, of ook met dat over Buitenlandse Handel? Ik blijf erbij dat dit laatste akkoord een lege doos is.

Zult u morgen uw standpunt in de Costa herhalen? Sommigen schrijven dat het meest acute probleem - de vertegenwoordiging van de Brusselse Vlamingen op gemeentelijk niveau - pas na het moment van de waarheid aan bod zal komen. Als de vraag van de gewaarborgde vertegenwoordiging pas na 8 oktober wordt behandeld, zal dat belachelijk overkomen. De Franstaligen weten dat ook: ze hebben geweigerd om het eurostemrecht aan die gewaarborgde vertegenwoordiging te koppelen, want ze wisten welke politieke consequenties dat kon hebben. Ze weigeren vandaag om dat thema te behandelen, want ze weten dat na 8 oktober het kalf verdronken zal zijn. Ik had veel liever gehad dat men dit probleem had opgelost, en Landbouw later had behandeld. De Costa blijft dus het imago met zich meeslepen van een frigo waarin de belangrijkste Vlaamse eisen worden weggestopt.

Hebt u het mandaat om morgen op de Costa aanwezig te zijn, van de hele regering gekregen ? Hebt u dat ook van de Volksunie gekregen ? Uw coalitiepartner zendt tegenstrijdige signalen uit over het akkoord van 5 april over Landbouw en Buitenlandse Handel. Een minister zegt dat het een goed akkoord is; de voorzitter daarentegen stelt dat het absoluut onvoldoende is. Welk standpunt over de Costa neemt de VU in de regering in?

De heer Ludwig Caluwé : Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister-president, geachte collega's, op 5 april bereikte de federale regeringstop en de voorzitter van de Costa - die lid is van het federale parlement, en behoort tot de federale oppositie maar ook tot de Vlaamse meerderheid - een akkoord dat tal van vragen oproept. Ik had deze problematiek al na het paasreces willen aankaarten. Zo had ik de Vlaamse minister van Landbouw willen vragen hoe men bepaalde aspecten van het akkoord moet interpreteren.

Men vroeg me hierover een interpellatie te houden. Aanvankelijk dacht ik dat het antwoord op mijn vragen al gekend zou zijn op het ogenblik dat ik deze vraag zou stellen. Ik moet echter vaststellen dat deze vraag vandaag niet aan actualiteitswaarde heeft ingeboet. Als lid van de Costa ben ik op geen enkele wijze geïnformeerd over de concrete invulling van het voorstel. Mijn vragen zijn nog altijd onbeantwoord. Ik heb in de pers moeten lezen dat er op 24 en 31 mei bijeenkomsten zouden doorgaan. Ik heb nog steeds geen agenda of bijbehorende documenten ontvangen. De federale regering heeft zich over deze zaak en deze tekst uitgespro- ken. Ik neem aan dat de regering geen zes weken heeft stilgezeten. Ik neem aan dat ze aan de concrete invulling van dat akkoord heeft gewerkt. Ik kan me ook moeilijk voorstellen dat de Vlaamse ministers daar niet bij betrokken werden

Ik veronderstel dat ik nu dus wel een antwoord op mijn precieze vragen zal krijgen. Bij de tekst van het akkoord heb ik bedenkingen en vragen. Alle aspecten van Landbouw die te maken hebben met Volksgezondheid, worden overgeheveld naar het federaal agentschap. Dat stukje van de tekst is duidelijk. Maar dat stukje is duidelijk strijdig met de inhoud van de motie die het Vlaams Parlement hier een jaar geleden heeft goedgekeurd. Toen eiste het Vlaams Parlement de overheveling van de sanitaire aspecten van Landbouw. Verder vraag ik me af of en in welke mate de aspecten van dierengezondheid worden geregionaliseerd. Worden aan de federale overheid enkel de aspecten van dierengezondheid voorbehouden die te maken hebben met volksgezondheid, of de hele dierengezondheidsregeling? Dit wordt niet duidelijk uit de tekst zoals die op 5 april is goedgekeurd.

In de discussie over het prijs- en inkomensbeleid wordt verwezen naar het voorbehoud dat wordt gemaakt met betrekking tot het globale economische beleid, meer bepaald het prijs- en marktbeleid. De andere economische sectoren zijn voorbehouden aan de federale overheid. Is dit ook het geval voor het landbouwbeleid, zoals blijkt uit sommige Franstalige kranten? Of wordt het prijs-en marktbeleid binnen de landbouw geregionaliseerd? Als dit het geval is, begrijp ik de zin niet van het expliciet voorbehoud dat wordt gemaakt in de tekst. Volgens mijn interpretatie wordt het prijs-en marktbeleid voorbehouden aan de federale overheid. Dit betekent dat bij besprekingen van de landbouwprijzen op Europees niveau, een federaal minister, in dit geval de heer Picqué, België zal Van Hauthem moeten vertegenwoordigen binnen de Europese Landbouwraad. Bij besprekingen over sanitaire maatregelen binnen de Europese Landbouwraad zal minister Aelvoet België vertegenwoordigen.

De regeling voor vervroegde uittreding wordt voorbehouden aan de federale overheid, terwijl dit op Vlaams niveau een goed instrument zou zijn in het kader van het globale mestbeleid. Uit de nota van de federale minister van Landbouw inzake mogelijke regionaliseringen bleek nochtans dat hij hier voorstander van was. Toch blijft dit aspect voorbehouden aan het federale niveau.

Inzake de vertegenwoordiging in de Europese ministerraad is niet helemaal duidelijk hoe de besluitvorming zal plaatsvinden. Enerzijds zullen de gewestministers vertegenwoordigd zijn als assessoren, anderzijds zal een federale staatssecretaris optreden als woordvoerder van de gewestministers. Wat moet de federale staatssecretaris doen als de gewestministers het niet met elkaar eens zijn ? Mag hij dan de knoop doorhakken en een standpunt ten aanzien van België naar voren brengen of moet hij zich onthouden ? In het eerste geval ligt de bevoegdheid de facto bij hem.

Wat de wetenschappelijke instellingen betreft wil ik het even hebben over de problematiek van de plantentuin van Meise. Het is duidelijk dat die in zijn geheel moet worden beschouwd en in zijn geheel moet worden overgedragen aan het Vlaams Gewest. Het federaal akkoord bepaalt dat dit enkel mogelijk is als daarover een samenwerkingsakkoord bestaat. Hierover bestaat als het ware een vetorecht van het Waals Gewest.

Inzake de financiering wordt in de tekst een som gemaakt van de Europese middelen die worden doorbetaald. Deze middelen zouden worden verdeeld tussen Vlaanderen en Wallonië. Wie voldoet aan de criteria om een beroep te doen op Europese subsidies, krijgt ze. Het maakt niet uit of het een Vlaams of Waals bedrijf is. Die verdeling doet niet ter zake : ofwel beantwoordt men aan de criteria en heeft men recht op subsidies, ofwel beantwoordt men niet aan de criteria en krijgt men geen subsidies.

Tijdens de voorbije vijf jaar was er een sterker aandeel van het Waals Gewest. Dit mag echter geen sleutel zijn voor de verdeling van een aantal andere financiële middelen die zullen worden overgeheveld. Deze criteria die op grond van een Europese reglementering van toepassing zijn, kunnen niet de verdeelsleutel zijn voor een interne verdeling. Dezelfde opmerking geldt voor de verdeling van de fondsen die door de bedrijven worden gefinancierd. Deze fondsen bevatten belangrijke saldi voor een totaal van 2,5 miljard frank. Als men deze gaat verdelen in functie van de uitgaven van de voorbije jaren, en dus niet in functie van de bijdragen van de voorbije jaren, dan houdt dit in dat men voor een zeer lange tijd een transfer zal laten voortbestaan.

Ik heb nog een laatste opmerking over de financiering. Ik betreur ten zeerste dat men hier een voorlopige regeling wil uitwerken waarbij men op basis van de uitgaven die in het verleden hebben plaatsgevonden, een verdeling gaat maken waardoor men eigenlijk het consumptiefederalisme opnieuw installeert. Mijns inziens moet men onmiddellijk overschakelen naar een regeling die op fiscaliteit gebaseerd is, zij het dat men dan wel in een overgangsfase kan voorzien.

Ik heb het hier eigenlijk over een zeer specifieke zin uit de tekst waarover een akkoord bestaat. In die tekst staat namelijk dat dit in afwachting is van een structurele wijziging van de financieringswet. De vraag is natuurlijk hoe we de term 'structurele wijziging' moeten interpreteren. Ik zie hoe de Franstaligen dit interpreteren. Voor hen betekent dit een toename van het volume : het vergroten van het aandeel dat naar gewesten en gemeenschappen wordt overgeheveld. Minister Demotte heeft dat gisteren nog gezegd. De heer Moureaux heeft daaromtrent geïnterpelleerd in het federale parlement. Minister Aelvoet, die antwoordde namens de federale regering, heeft hem op dat punt niet tegengesproken. Vanuit de federale regering en de Waalse regering merk ik dus zeker geen aanwijzingen dat ze de term 'structurele wijziging' zouden interpreteren als zijnde het doorvoeren van vormen van fiscale autonomie. Integendeel, minister Demotte heeft gisteren nog eens uitdrukkelijk ontkend dat dit er deel van zou uitmaken.

Mijn laatste opmerking is volledig gericht aan minister Dua. Zij heeft in een eerste reactie verklaard dat het Vlaams Gewest voortaan ook bevoegd zou zijn ten aanzien van de pachtwetgeving. Kan ze dit verantwoorden ? Waarop baseert ze dit ?

De heer Freddy Sarens: Mijnheer de voorzitter, heren ministers, collega's, in verband met de buitenlandse handel heb ik het akkoord van 5 april vergeleken met de resolutie die in het Vlaams Parlement is goedgekeurd. De heer Van Hauthem heeft daar al naar verwezen. Hij heeft ook de belangrijkste elementen inzake buitenlandse handel al naar voren gebracht. Ik wil daar nog aan toevoegen dat deze resolutie is ingediend door de heren Sauwens, Taylor en Denys. Dat is wel interessant om te weten. De heer Van Hauthem heeft er al op gewezen dat de volledige bevoegdheid inzake buitenlandse handel aan de deelstaten dient te worden toegewezen en dat dit dus de afschaffing van de Belgische Dienst voor Buitenlandse Handel impliceert. Dat staat daar letterlijk in.

Ik heb het akkoord van 5 april ook vergeleken met de krachtlijnen die op 26 november 1997 zijn goedgekeurd in de commissie voor de Staatshervorming. Daar startte men met een analyse van de toestand: wat gaat er fout? De elementen die toen naar voren kwamen, zijn ook vandaag nog steeds geldig. De mensen in de sector uiten ook nog altijd dezelfde bedenkingen. Men stelt dat de bevoegdheidsverdeling inefficiënt is. Er zijn een aantal overlappingen. Er zijn parallelle bevoegdheden. Ze zijn ook niet aangepast aan de concrete realiteit van de buitenlandse handel en van de export.

Enkele weken geleden hebben we daarover nog een interessante nota ontvangen van de minister. Daarin staat duidelijk dat het Vlaamse aandeel in de Belgische buitenlandse handel en export 76,9 percent bedraagt. Vlaanderen is ook zeer typisch Vlaams in zijn producten en zijn manier van exporteren. Ook daar is er dus een duidelijk verschil met het andere landsgedeelte.

In die nota staat ook dat er niks op tegen is dat er gezamenlijke initiatieven worden ontwikkeld van de gewesten. Als het ene gewest een initiatief neemt, mag het andere daar dus gerust bij aansluiten. Dat kan perfect. Het is ook geen enkel probleem dat de missies worden geleid door de prins of door een federaal minister.

Het belangrijkste is dat de export vooral een zaak is van ondernemers en dat het dus eigenlijk een bottom-upbeweging moet zijn, waarbij de kanalisering op een perfecte manier dient te gebeuren. Men pleit ook zeer uitdrukkelijk voor het eenloketsysteem, wat de duidelijkheid moet bevorderen.

Wat zijn dan de oplossingen die men aanbiedt? Er zijn de volgende drie punten. De BDBH moet worden afgeschaft. De coördinatie moet gebeuren op het niveau van de gewesten, en het initiatief moet van de gewesten uitgaan. Hierover bestaan een aantal vragen inzake het akkoord dat is bereikt. In een interview geeft federaal staatssecretaris Chevalier zeer uitdrukkelijk zijn interpretatie van dit akkoord. Er zal namelijk een federaal agentschap worden opgericht waar de gewesten elkaar kunnen ontmoeten en waar de privé-sector en de gewesten kunnen samenwerken. De federale overheid zorgt voor de nodige knowhow. Dit agentschap kan zowel een vraag van de gewesten als van de federale overheid weigeren. Ook de coördinatie gebeurt op het federale niveau. In de toekomst moet wel een verklaring worden gegeven aan het verschil in statuut tussen het woord 'initiatief' en het woord 'vraag'. De Nederlandse taal volstaat hier niet.

Zowel beide co-voorzitters van de Costa, de heren Vankrunkelsven en Moureaux, als de Vlaamse regering blijken in te stemmen met dit akkoord. Dit lijkt me een heel merkwaardige situatie. Ik heb dan ook de indruk dat we veeleer een stap achterwaarts doen dan voorwaarts, en dit op twee vlakken : we krijgen minder bevoegdheden en het beleid wordt minder efficiënt.

Ik wil de minister dan ook de volgende drie vragen stellen. Er wordt nogmaals bevestigd dat de gewesten bevoegd zijn voor Buitenlandse Handel. Betekent dit dat de federale bevoegdheid voor het voeren van een beleid van coördinatie, samenwerking en bevordering in overleg met de gewesten, wordt geschrapt?

Het tweede beginsel van het akkoord stelt dat alleen diensten die zich met de financiële operaties inlaten, zoals de Delcrederedienst en de leningen van staat tot staat, onder het federaal niveau zullen blijven ressorteren. De gewesten zullen hierbij ten volle worden betrokken. Hoe zal dit laatste concreet worden verwezenlijkt?

Minister Sauwens, hoe kunt u verklaren dat u en de Vlaamse regering hebben ingestemd met dit beginselakkoord? Het zal in wezen immers niets veranderen aan de bestaande situatie. Bovendien zegt het niets over de financiering van de voorgestelde regeling. Zal de Vlaamse regering een actieve inbreng hebben in het omzetten van het bereikte akkoord in wetteksten, zodat zij toch nog een en ander in de goede richting, die werd aangegeven in de resoluties van het Vlaams Parlement van 3 maart, kan ombuigen?

De heer Luk Van Nieuwenhuysen: Omdat minister Sauwens zonet nog niet aanwezig was, zou ik de vraag van de heer Van Hauthem nog eens uitdruk- Sarenskelijk willen herhalen. De heer Van Hauthem vroeg naar de strategie van de minister met betrekking tot de politiek van de lege stoel, die hij nu opgeeft naar aanleiding van het akkoord.

Ik herinner me dat de minister nog in januari, in antwoord op een vraag, beaamde dat hij de politiek van de lege stoel in de raad van bestuur van de BDBH wenste te handhaven, omdat de redenen daarvoor nog altijd valabel waren: de ondervertegenwoordiging van de Vlaamse overheid in de raad van bestuur, zodat die geen weerspiegeling was van het belang van de Vlaamse export in de Belgische, en de verdeling van de bevoegdheden. De federale overheid trok namelijk allerhande bevoegdheden naar zich toe, en stak stokken in de wielen bij de uitoefening van de Vlaamse bevoegdheden. Er waren ook nog steeds overlappingen.

De heer Van Hauthem heeft alle materies opgesomd die federaal blijven. Dat is niet min. Federaal minister van Buitenlandse Zaken Michel kon terecht verklaren 'Rien n'a changé.' Het VBO, dat een notoir tegenstander is van verdere regionalisering, toonde zich dan ook tevreden met het resultaat.

Ik zie niet in wat er nu kan gewijzigd zijn aan de twee redenen die destijds door de vorige regering werden opgegeven om de politiek van de lege stoel in te voeren, en die nog in januari door minister Sauwens werden bevestigd. Ik begrijp niet welke strategie de minister voert met het opgeven van deze politiek.

Minister-president Patrick Dewael: Mijnheer de voorzitter, collega's, het interpre- tatierecht is heilig, dat heb ik vaak gezegd, maar nu staan we toch voor een ongewo- ne en hallucinante toestand. Sommige interpellanten blijven ervan uitgaan dat de Vlaamse regering een betrokkene is in de Costa. In de eerste interpellatie die daar- over handelde, werd gezegd dat de Costa weliswaar de benaming draagt van een intergouvernementele en interparlementaire conferentie, maar dat de verschillende politieke partijen als dusdanig aan het debat participeren. De heer De Batselier, voorzitter van deze commissie, heeft in het begin duidelijk gemaakt dat hij niet qualitate qua als voorzitter van het parlement aan de Costa-werkzaamheden participeert. Hetzelfde geldt voor de heer Sauwens en voor mij.

Het komt aan op een consensus tussen politieke partijen om een aantal stappen te zetten in de staatshervorming, die noodzakelijk in het federale parlement zijn beslag moet krijgen. Om die stappen te zetten kan een voldoende twee derde meerderheid worden opgebouwd, om de zaken in het federaal parlement met kans op succes te laten verlopen.

We staan hier voor een beslissing van een federale ministerraad. De Vlaamse regering wordt nu ondervraagd over de juiste interpretatie van die beslissing. (Opmerkingen van de heer Freddy Sarens)

U hebt wellicht een indrukwekkend persarchief. Ik kom straks op uw opmerking terug. Ik vind het een goed akkoord. U wilt steeds dat de Vlaamse regering als actor optreedt in de Conferentie voor Staatshervorming, maar het gaat om een federale beslissing, waarvan er een federale notificatie is.

Deze vraag heeft louter tot doel om een aantal uitspraken te ontlokken, waarna de gemeenschapssenatoren de straat kunnen oversteken om de minister in de Senaat te interpelleren en hem te zeggen wat we hier hebben verklaard. Daarna komen ze terug naar hier. Ik heb in de commissie voor Financiën anderhalf uur van gedachten gewisseld met de heer Caluwé. Hij vroeg naar mijn mening over wat premier Verhofstadt in de Senaat had verklaard, in de hoop dat onze uitspraken met elkaar in tegenspraak zouden zijn, wat hij opnieuw in de Senaat zou kunnen voorleggen. Dat is misschien de ideale invulling van het parlementair mandaat.

De heer Joris Van Hauthem: U maakt er een karikatuur van. U hebt toch ook nog uw eigen regeerakkoord?

Minister-president Patrick Dewael: Karikaturen kunnen soms heel leuk zijn, want ze spreken duidelijk tot de verbeelding.

In het regeerakkoord van de Vlaamse regering vinden we onder het hoofdstuk 'Noodzakelijke hervormingen of hervormingen waarvoor een diepgaander overleg noodzakelijk is', meer bepaald onder de rubrieken 'land- en tuinbouw en visserij', 'de overheveling van het volledige land-, tuinbouwen visserijbeleid' en onder de rubriek 'buitenlandse handel' : 'de bevoegdheid inzake buitenlandse handel komt toe aan de gewesten en de coördinerende taak van de BDBH wordt vanuit de gewesten uitgevoerd'.

Dit is dus een doelstelling waarin we op termijn hadden voorzien. Toen het Vlaams regeerakkoord werd opgesteld en genegotieerd, waren we ons ervan bewust dat dit een zekere tijdsspanne zou vergen. Ik stel echter vast dat deze twee doelstellingen reeds na amper tien maanden werden gehaald. Ik hoor de heer Van Hauthem alweer zeggen dat dit nog niet voldoende is. Ik kan dan ook alleen maar herhalen wat ik hem voordien reeds in deze commissie heb meegedeeld, namelijk dat welke vooruitgang ook uit de bus van de Costa komt, het voor hem nooit voldoende of snel genoeg zal zijn.

Laten we ook even de reacties op het terrein inschatten. Als voorbeeld neem ik het standpunt van de Boerenbond. Toen het bereikte akkoord werd bekendgemaakt, sprak deze organisatie van een ramp en waanzin. De Boerenbond eiste het voortbestaan van een federaal ministerie van Landbouw en vreesde dat zijn belangen op het Europese niveau niet langer zouden worden behartigd. Nu blijkt dit alles tot een absoluut minimum teruggeschroefd.

Het punt van kritiek waarbij ik me wel voor een stuk kan aansluiten, is dat er ontzettend veel tijd verloopt tussen het op 5 april 2000 bereikte akkoord en de agendering ervan op de Costa. Er werd afgesproken dat de twee ministers voor institutionele hervormingen, zijnde de heren VandeLanotte en Michel, dit principeakkoord zouden vertalen in voorontwerpen van wet. Volgens de informatie waarover ik beschik, zal de federale ministerraad daar aanstaande vrijdag een beslissing over nemen zodat het onmiddellijk daarna binnen de Costa kan worden besproken. De meeste vragen die hier vandaag werden gesteld, zullen wellicht precies in die teksten hun antwoord vinden.

Mijnheer de voorzitter, het gaat hier vandaag om een interpellatie van Vlaamse parlementsleden aan de Vlaamse regering over de interpretatie van een federale notificatie inzake de staatshervorming. Deze interpellatie is geagendeerd en ik heb er geen bezwaar tegen dit debat hier aan te gaan.

Wat de landbouw betreft, hebt u gezegd dat er een aantal zaken federaal blijven. Het is de uitdrukkelijke optie geweest dat inzake volksgezondheid en kwaliteitscontrole de meeste zaken federaal blijven. Er is ook duidelijk voorzien in het behoud van het federale aspect van het BIRP, met evenwel de garantie op significante vertegenwoor- diging van de gewesten. In het kader van het BIRP gaat het nu enkel om een door- geefluik waarbij Europese gelden gewoon worden doorgestort naar de bedrijven.

De talrijke vragen over de vertegenwoordiging op het Europese niveau verbazen mij ten zeerste. Er waren dienaangaande twee mogelijkheden, waaronder het rotatieprincipe waarbij men gedurende zes maanden de Vlaamse landbouwminister zou laten optreden, en de volgende zes maanden de Waalse minister. Als u hiervoor opteert, dan beseft u toch dat u de heer Happart onze Vlaamse belangen in Europa laat vertegenwoordigen ?

Zoals u weet, is Europa bijzonderlijk belangrijk voor de landbouwsector : 85 percent van de landbouwreglementering verloop via Europese verordeningen en onze landbouwers zijn voor 42 percent van hun inkomen van Europa afhankelijk. Het is dan ook belangrijk dat dienaangaande een goede continuïteit wordt verzekerd.

Toen ik bevoegd was voor Cultuur, heb ik vaak meegemaakt dat de gemeenschappen op Europees niveau met één stem spraken. Dat bleek nooit een probleem te zijn en ze waren daar trouwens door de aard van de materie toe gedwongen. De enige continuïteit die we nu hebben, verloopt via de permanente vertegenwoordiging waarbij zowel de Vlaamse als de Waalse ambtenaren zullen worden ingeschakeld zodat die continuïteit in de waarneming van de belangen wordt verzekerd. Met een rotatieprincipe zou men na zes maanden alles moeten vervangen. Mij werd door eminente voormalige politici - waaronder gewezen staatssecretaris Paul De Keersmaeker - op het hart gedrukt dat we dit absoluut moeten vermijden. Daarom hebben we een formule ontwikkeld waarbij de federale staatssecretaris, samen met de twee gewestministers, de vertegenwoordiging in Europa zal moeten opnemen.

Over de buitenlandse handel zal ik vandaag niet veel zeggen. Ik laat dit over aan collega Sauwens. Wel wil ik iets kwijt over uw opmerking dat er niet veel veranderd is, maar dat aan het kind enkel een andere naam werd gegeven.

De hele federale bevoegdheid van coördinatie en van samenwerking die tot op de dag van vandaag werd gebruikt en soms zelfs misbruikt om een normale gewestelijke invulling van de bevoegdheid mogelijk te maken, bestaat niet langer. Men krijgt de letterlijke vertaling van wat in het regeerakkoord staat, namelijk dat inzake buitenlandse handel het beleid van onder uit zal worden uitgetekend. Er is weliswaar een keuzemogelijkheid, die vele mensen, ook uit uw fractie, aanhangen: voor een aantal missies kunnen federaal afspraken worden gemaakt. Dat kan immers ook in het belang van Vlaanderen zijn : praat u maar eens met vertegenwoordigers van de Vlaamse bedrijfswereld. Het is perfect verdedigbaar om, alleen als wij dat willen en het ons interessant lijkt, een beroep te doen op de mogelijkheid met de drie gewesten samen op te treden ten overstaan van het buitenland. Dan kunnen we een beroep doen op dat federale agentschap. Met het hele coördinatiebeleid, dat de sturende factor was en het mogelijk maakte dat het federale niveau het gewestelijke beleid kon doorkruisen, hebben we geen enkel probleem meer in de toekomst.

Geachte leden, laten we nagaan welke vragen nog rijzen aan de hand van de teksten van de voorontwerpen, wanneer die beschikbaar zijn. Dit debat zal moeten plaatsvinden in de Costa, waar de teksten kunnen worden aangepast alvorens ze zullen worden ingediend bij de federale assemblees. De interpellanten zullen dat ontkennen, maar ik denk niet dat de bedoeling van hun vragen erin bestaat de zaken vooruit te helpen. Integendeel, ze willen hier een aantal uitspraken horen waarmee ze stokebrand willen spelen in de andere parlementen, in de hoop deze vooruitgang misschien nog te hypothekeren. Het is echter een feit dat in deze beide aangelegen- heden het regeerakkoord van de Vlaamse regering werd uitgevoerd. Andere kwesties zullen volgen.

Minister Johan Sauwens: Mijnheer de voorzitter, geachte leden, ik sluit me volledig aan bij de woorden van de minister-president. We hebben inderdaad heel duidelijk gemaakt dat we de principes die de basis vormen van dit akkoord volledig kunnen onderschrijven. Ik som ze even op. Er is de toewijzing aan de gewesten, voor zover dat nog nodig zou zijn, van de bevoegdheden inzake exportpromotie. Er is de wijziging van de bijzondere wet, precies met dat doel voor ogen. Hoe die zal worden gewijzigd, moet nog worden besproken, maar dit principe is expliciet opgenomen. Er is de afschaffing van de BDBH. Ik wijs de leden erop dat we in onze vroegere teksten zelfs nooit zo ver zijn gegaan in onze formulering. Er is de creatie van een nieuw agentschap met een andere samenstelling en takenpakket dan de huidige BDBH. Er is het voortbestaan van de delcrederedienst en de leningen van staat tot staat op federaal niveau. Verder zijn er de onderhandelingen over de toekomst van Finexpo. Op dit ogenblik wordt dat verfijnd in de werkgroepen. U weet dat het VBO en andere kringen in die dagen een offensief hebben ingezet om de zaken de andere richting uit te sturen. Daartoe gebruikten ze technieken die ik niet voor mogelijk houd. Zo stuurden ze petities aan bedrijven met de mededeling dat, indien deze binnen een tijdspanne van 4 uur niet lieten weten niet akkoord te gaan met de voorgestelde petitietekst, ze gewoon werden verondersteld ermee akkoord te gaan. Zo heeft men een aantal handtekeningen verzameld en daarmee grote petities laten publiceren in een bepaalde bladen, maar het politieke akkoord zoals dat die dag om 3 uur door de premier is bekendgemaakt op zijn persconferentie kan ik alleen maar onderschrijven. Ik zal het toejuichen indien dit nu zo snel mogelijk in teksten wordt omgezet. De minister- president heeft gelijk als hij deze discussie vandaag wat bizar vindt. De principes moeten immers nog in wetteksten worden omgezet, iets waarop we niet kunnen vooruitlopen. Het blijft evenwel een verhaal van believers en non-believers. Toen deze regering in haar regeerakkoord pleitte voor een staatshervorming en haar doelstellingen duidelijk maakte, werd dit weggehoond door de oppositiefracties : ze beweerden dat de staatshervorming er niet zou komen. Toen de Costa er kwam, werd die bestempeld als een koelkast. Vlaanderen werd in slaap gewiegd, volgens hen. Er werd gesproken over een dode mus. Nu er een eerste akkoord bereikt is in de Costa wordt ook dat geminimaliseerd. U maakt dus geen enkele indruk op mij.

De heer Joris Van Hauthem: Ook niet wat uw eigen voorzitter zegt ?

Minister Johan Sauwens: Een aantal federale excellenties hebben een akkoord tot stand zien komen dat ze liever niet hadden gezien. Maar dat is onze zaak niet. De woorden van de premier en de notulen van het akkoord zijn echter duidelijk, en dat sommigen in kranteninterviews andere uitspraken hebben gedaan, laat ik voor hun rekening.

Strikt genomen is er geen wijziging aan de bijzondere wet nodig, want de bevoegdheid was volledig overgedragen aan de gewesten. Het gaat over een attitude van de federale regering. Die had wettelijk inderdaad een coördinatieopdracht en zou daarmee een soort concurrentie op het terrein organiseren. Gisteren vergaderde ik met de ministers van Buitenlandse Handel in de diverse regeringen en met de federaal bevoegde staatssecretaris. Deze heeft expliciet gezegd dat het agentschap waarvan sprake volledig autonoom zal opereren en niet langer onder de voogdij zou ressorteren van een federaal ministerie of het federale staatssecretariaat van Buitenlandse Zaken. Er is afgesproken dat de BDBH wordt afgeschaft. Het nieuwe agentschap krijgt een veel meer verfijnde functie. Het verhaal van de missies, van de concurrentie en van de verschillende loketten voor de bedrijven is echter afgelopen. In deze cruciale fase is het nodig om dit politieke akkoord vanuit een goede attitude te laten uitvoeren. Om die reden zal ik binnenkort aan de Vlaamse regering voorstellen dat we onze plaats in de raad van bestuur van de BDBH weer zouden innemen, precies om het politieke akkoord feitelijk in de correcte termen te helpen neerschrijven. Dat is een belangrijk nieuw element en in die zin wijzigen we inderdaad onze houding.

Iedereen weet dat een aantal mensen niet van dit akkoord houdt. Ze zullen alles op alles zetten om het via achterhoedegevechten en eeuwige discussies aan te vechten. De wens van de bedrijven zal onze norm vormen. Daarom zullen we in de BDBH meehelpen om de programmatie voor 2001 op een goed niveau te krijgen. De gewesten zullen de programmatie dus mee bepalen. Vlaanderen zal daarom afspraken maken met de collega's van het Waalse en Brusselse Gewest. Als de schaalvoordelen kunnen gelden en de federale overheid een toegevoegde waarde kan bieden, zullen we uiteraard ook samenwerken met het federale niveau. Het is van groot belang om aanwezig te zijn tijdens de implementatiefase.

De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de voorzitter, de minister-president maakte opnieuw de opmerking dat ik hem interpelleer over een federaal akkoord. Hij stelt dat de Vlaamse regering geen actor is in de intergouvernementele en interparlementaire conferentie. Ik stel voor dat de naam van die conferentie wordt gewijzigd zodat de vlag opnieuw de lading dekt.

Mijnheer de minister-president, in welke hoedanigheid gaat u naar de Costa ? Toch niet als Patrick Dewael ? U gaat toch omdat u minister-president bent van de Vlaamse regering ?

Minister-president Patrick Dewael: Neen.

De heer Joris Van Hauthem: De persmededelingen vertrekken wel op uw kabinet, maar wij zouden u niet mogen interpelleren. U moet toch toegeven dat dit een beetje kafkaiaans is. We mogen u toch ondervragen over bevoegdheden die u eventueel zullen worden toegewezen?

Minister-president Patrick Dewael: Mijnheer Van Hauthem, u mag mij vragen wat u wilt. Het is al vaker gebeurd dat een federale minister 's morgens een verklaring aflegt en u mij 's namiddags in de plenaire vergadering naar mijn mening terzake vraagt. U speelt daarmee een nogal doorzichtig spel.

Ik heb als lid van de Costa geen mandaat van de Vlaamse regering. U moet niet doen alsof u uit de lucht valt. Tijdens het debat in oktober werden duidelijke verklaringen afgelegd over de Costa. We hebben uitgelegd dat de twee co-voorzitters, de heren Moureaux en Vankrunkelsven, ervoor moeten zorgen dat in de conferentie een dynamiek ontstaat waardoor consensussen ontstaan die via de nodige parlementaire meerderheid zullen worden vertaald in het federale parlement.

U kunt me wel vragen of de akkoorden die er totstandkomen in overeenstemming zijn met de doelstellingen van het regeerakkoord. Uiteraard toets ik de akkoorden aan ons regeerakkoord. U stelt echter vragen over een federale princiepsbeslissing. In de Costa zullen we moeten toezien op een correcte implementatie ervan. Ik heb dus met name problemen met het tijdstip van uw vragen. Ik kan wel volmondig 'ja' antwoorden op uw vraag, want twee doelstellingen van het regeerakkoord worden geïmplementeerd.

De heer Joris Van Hauthem: We mogen u dan toch interpelleren over die zaken ?

De voorzitter: Het feit dat deze interpellatie plaatsvindt, is al een antwoord op uw vraag.

De heer Joris Van Hauthem: Wij krijgen telkens dezelfde opmerking.

De voorzitter: U mag ook niet steeds opnieuw dezelfde soort vragen stellen. Intussen weten we hoe de Costa is samengesteld en wie er wat vertegenwoordigt.

De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de voorzitter, niet ik heb deze discussie weer aangevat, niet ik ben over dit probleem begonnen.

De heer Ludwig Caluwé: Het gaat over een federale beslissing waarover een minister van de Vlaamse regering zich positief heeft uitgelaten. Mevrouw Dua heeft haar interpretatie ervan aan de media meegedeeld. Dat houdt toch in dat Vlaanderen zich betrokken voelt bij dit akkoord en dat wij er vragen over mogen stellen?

De heer Joris Van Hauthem: Mijnheer de minister-president, bij het landbouwakkoord is er wel degelijk sprake van een discrepantie met het regeerakkoord. Ik neem er akte van dat u het akkoord verdedigt.

Minister-president Patrick Dewael: Mijnheer Van Hauthem, in uw interpellatie stelt u het volgende : 'Wat landbouw betreft wordt het gros van de bevoegdheden overgeheveld.'

De heer Joris Van Hauthem: Dat klopt. In uw regeerakkoord staat echter dat de volledige bevoegdheid moet worden overgeheveld.

Ten tweede heb ik een opmerking over het rotatieprincipe op Europees vlak. U stelt dat het niet goed is, en dat het federaal plan met assessoren veel beter is voor het beleid, tenzij het rotatiesysteem wordt verkozen waarbij de heer Happart het Vlaams landbouwbeleid verdedigt. Natuurlijk wil ik dit laatste niet. Tijdens de voorbije legislatuur hebben we tijdens de discussies van de commissie voor Staatshervorming en in een resolutie echter gesteld dat we indien mogelijk ons standpunt rechtstreeks moeten meedelen aan Europa.

Minister-president Patrick Dewael: Momenteel erkent Europa enkel de lidstaten. Ofwel werkt men volgens het rotatieprincipe, ofwel kiest men voor de huidige formule. Wat is het alternatief? Wat is uw oplossing? Wilt u misschien wachten tot Europa de regio's erkent?

De heer Joris Van Hauthem: Ik geef toe dat men momenteel niet anders kan handelen. Europa zou echter eens mogen nadenken over dit punt.

Als we verdragen goedkeuren, moeten we meer aandacht besteden aan dit aspect. Een groot deelvan Buitenlandse Handel blijft federale bevoegdheid: export, financiering, lening van staat tot staat, exportrisicoverzekering. Over de invulling van dat nieuwe agentschap vertelt minister Sauwens heel wat anders dan een aantal andere excellenties.

Mijnheer de minister-president, waarom geeft u de politiek van de lege stoel op ? U wilt ervoor zorgen dat het akkoord wordt uitgevoerd zoals u het interpreteert. In de BDBH zitten we nog altijd met die paritaire vertegenwoordiging. Het Vlaams Parlement wou in het verleden resoluut afstappen van die BDBH en Buitenlandse Handel overdragen aan de gewesten. Samenwerking zou dan verlopen via samenwerkingsakkoorden. Dat idee vervalt nu helemaal. We zullen zien hoe dat uitdraait.

Ik moet daar vragen over stellen, want ik zit niet in de Costa. We zullen er vragen blijven bij stellen. Wat me het meest frappeert is dat uitgerekend u nu zegt dat de bijzondere wet in feite niet moest worden gewijzigd. Wat heeft het Vlaams Parlement hier dan jarenlang zitten verkondigen? Als de Delcrederedienst en leningen van staat tot staat aan de gewesten moeten worden overgedragen, dan moet men de bijzondere wet toch wijzigen?

Minister Johan Sauwens: De bevoegdheid over exportpromotie werd al overgedragen.

De heer Joris Van Hauthem: Ja, maar het gaat nu om die uitzonderingen. Volgens u moet daar niets meer aan gewijzigd worden.

De voorzitter: Ik heb minister Sauwens horen zeggen dat voor een nieuwe oriëntatie van de BDBH niet onmiddellijk, strikt gezien, een wijziging van de bijzondere wet nodig is.

De heer Joris Van Hauthem: Dat klopt, maar om die resolutie uit te voeren was er wel een wijziging van die bijzondere wet nodig. Ik vrees dat dit enkel - niet van uwentwege, maar van bepaalde politieke krachten - een soort opsmukoperatie is geweest. Dat zal de toekomst uitwijzen. Het feit dat we in de Costa zo lang hebben moeten wachten om tot een akkoord te komen dat nog helemaal moet worden ingevuld, doet ons niets positiefs verwachten.

De heer Ludwig Caluwé: Ik betreur de kregeligheid die ik hier waarneem. We stellen toch vragen over iets waar het parlement zich positief over uitlaat. Sommige ministers hebben uitdrukkelijk hun mening gegeven over de interpretatie van dit akkoord. Het lijkt me dan ook niet meer dan logisch dat we over deze interpretatie discussiëren. Ik heb echter geen antwoord gekregen. Ik vind het wat vreemd dat de bevoegde federale ministers Michel en Vande Lanotte dit akkoord uitwerken zonder daarover te overleggen met de gemeenschapsministers.

Minister-president Patrick Dewael: Hoe weet u dat er geen overleg is?

De heer Ludwig Caluwé: U hebt me daar geen antwoord op gegeven.

Minister-president Patrick Dewael: Ik moet u toch niet mijn agenda tonen?

De heer Ludwig Caluwé: Als er overleg zou zijn, dan zou het toch niet meer dan normaal zijn dat we u daarover kunnen ondervragen ? Het parlement heeft toch een controlefunctie te vervullen ? Blijkbaar zit men ermee verveeld dat er mensen zijn die de dossiers opvolgen.

Minister Johan Sauwens: We zitten daar helemaal niet mee verveeld. We willen daarover uren, zo niet dagen, praten als het parlement dat zinvol vindt. Het moet wel gaan om een zinvol debat, met een duidelijke doelstelling voor ogen. (Opmerkingen van de heer Ludwig Caluwé)

Minister-president Patrick Dewael: Ik neem aan dat de heer Caluwé, die jarenlang heeft meegemaakt dat er op het vlak van de staatshervorming niets gebeurde, erg gefrustreerd is omdat onze aanpak loont.

De heer Ludwig Caluwé: Ik zal het hier nog eens voor de zoveelste keer herhalen : wij hebben gezorgd voor de staatshervormingen van 1970, van 1980, van 1988 en van 1993. Uw verwijt komt erop neer dat we tussen 1993 en 1999 geen bijkomende staatshervorming hebben gerealiseerd. Men mag overdrijven, maar met mate! We waren volop bezig met de voorbereiding van een staatshervorming in 1999. Het Vlaams Parlement was daarbij betrokken. Jammer genoeg hebt u na de verkiezingen onze aanpak laten vallen. Had u dat niet gedaan, dan hadden we al veel verder gestaan, en had u niet 1,8 miljard frank zonder enige tegenprestatie overgeheveld.

Laat me terug komen tot het onderwerp van vandaag.

De voorzitter: U hebt uw tijd ruim opgebruikt, mijnheer Caluwé.

De heer Ludwig Caluwé: Mijn interpellatie was gericht tot minister Dua.

De voorzitter: Mijnheer Caluwé, u bent geen nieuw parlementslid. U zou dan ook moeten weten dat de regering bepaalt wie op een bepaalde vraag antwoordt, ongeacht de naam van de minister die in het interpellatieonderzoek wordt vermeld.

De heer Ludwig Caluwé: Ik weet dat. Ik heb echter in een zeer korte tekst een aantal specifieke vragen gesteld aan minister Dua. Zij had immers bepaalde interpretatieve uitspraken gedaan. Ik heb de minister-president die uitspraken niet horen herhalen. Ik vrees dat het overleg zo ver is gevorderd dat minister Dua die interpretatieve uitspraken niet meer kan doen omdat ze niet meer overeenstemmen met de uitvoering van het akkoord. Ik betreur dat ten zeerste, net zoals ik betreur dat ze hier niet zelf antwoordt. Voor de tweede keer deze namiddag maken we een vorm van vluchtmisdrijf mee.

De voorzitter: Mijnheer Caluwé, er bestaat een goede parlementaire techniek om dit te verhelpen.

De heer Ludwig Caluwé: We zullen die dan toepassen.

De heer Freddy Sarens: Mijnheer de voorzitter, ik heb één duidelijk antwoord gekregen van minister Sauwens, namelijk dat er geen enkele federale voogdij meer is over Buitenlandse Handel. De andere elementen heeft hij niet aangehaald omdat het volgens hem veel te vroeg is om hierop in te gaan. Hij zegt dat we hem moeten geloven. Dat is zijn belangrijkste argumentatie.

Minister Johan Sauwens: Ik voel geen enkele behoefte om te antwoorden op vragen in verband met een interview van een federale staatssecretaris.

De heer Freddy Sarens: Mijnheer de minister, ik heb uw mening gevraagd over het door u goedgekeurde akkoord.

Minister Johan Sauwens: Mijnheer Sarens, ik heb gezegd dat het akkoord meer dan tegemoetkomt aan wat in het regeerakkoord wordt gevraagd.

De heer Freddy Sarens: En u zei ook dat we u moeten geloven. Ik hoop dat u gelijk hebt. We zullen de zaak kritisch volgen. Ik heb geen andere argumenten gehoord. U zegt dat u tot het kamp van de believers behoort, ik echter niet.

Minister Johan Sauwens: U hebt ook gezegd dat er geen staatshervorming zou komen, maar toen werd de Costa opgericht. Nu zegt u dat het akkoord geen inhoud heeft.

De heer Freddy Sarens: We zullen zien. Minister Johan Sauwens : Als het gaat over de verdeling van de mensen en diensten van de BDBH zullen we zelf aanwezig zijn. Ik zal een initiatief voorleggen aan de regering om de politiek van de lege stoel stop te zetten. Het is belangrijk dat na de afschaffing van de BDBH de juiste mensen en voldoende financiële middelen worden overgeheveld. Dat is toch belangrijk.

De voorzitter: De regering onderneemt dus een poging om het aantal gelovigen te vergroten. (Gelach)

Minister-president Patrick Dewael: Het geloof van de heer Sarens is tijdens de vorige legislatuur op de proef gesteld. Mijnheer de voorzitter, aan Franstalige kant heeft men meer dan eens de vraag gesteld om deze bevoegdheidsoverdracht te koppelen aan het probleem van de financiering. Dat is ook de reden waarom een en ander iets langer heeft geduurd. We hebben hier - terecht - op geen enkel ogenblik een toegeving over gedaan. Tijdens vorige staatshervormingen waren bevoegdheids- overdrachten steeds gekoppeld aan vers geld. Dat was toen de techniek.

Met redenen omklede moties

De voorzitter: Door de heer Van Hauthem, door mevrouw Vertriest, de heren Gatz, Denys en Dany Vandenbossche, door de heer Sarens en door de heer Caluwé werden tot besluit van deze interpellatie met redenen omklede moties aangekondigd. Ze moeten zijn ingediend uiterlijk om 17 uur op de tweede werkdag volgend op de sluiting van de vergadering. Het parlement zal zich daarover tijdens een volgende plenaire vergadering moeten uitspreken.