1999 - 2003

20 September 1999

Wetsvoorstel tot aanvulling van artikel 8 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboetes toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten

TOELICHTING

Het Arbitragehof heeft in een arrest van 14 juli 1997 (40/97) geoordeeld dat artikel 8 van de wet van 30 juni 1971 de artikelen 10 en 11 van de Grondwet schendt, doordat het personen die voor de arbeidsrechtbank het beroep instellen waarin dit artikel voorziet, niet de mogelijkheid biedt een verlaging van de boete tot onder de wettelijke minima te genieten terwijl zij, voor een zelfde misdrijf, voor de correctionele rechtbank de toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek kunnen genieten.

Dit oordeel kwam er als antwoord op een prejudiciële vraag van de arbeidsrechtbank te Verviers die als volgt gesteld werd :

« Schendt de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboeten (toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten) de artikelen 10 en 11 van de Grondwet, doordat zij degenen die zich aan sociale misdrijven schuldig maken zwaarder bestraft, met name omdat zij geen verlaging van het bedrag van de boete toestaat in geval van verzachtende omstandigheden, omdat zij noch opschorting, noch uitstel, noch probatie toestaat en omdat zij niet toestaat dat rechtvaardigings- of verschoningsgronden in aanmerking worden genomen, terwijl die milderingen wel zijn toegestaan voor de bestraffing van dezelfde feiten via strafrechtelijke boeten ? »

Het Arbitragehof verantwoordde zijn arrest als volgt :

« B.2. Wanneer de wetgever oordeelt dat sommige tekortkomingen in wettelijke verplichtingen beteugeld moeten worden, dan behoort het tot zijn beoordelingsbevoegdheid te beslissen of het opportuun is om voor strafsancties of voor administratieve sancties te opteren. De keuze van de ene of de andere categorie van sancties kan niet worden geacht op zich een discriminatie in te voeren.

B.3.1. Wanneer een zelfde tekortkoming in wettelijke verplichtingen het voorwerp uitmaakt, nu eens van strafsancties, dan weer van administratieve sancties, dan is het verschil in behandeling dat daaruit zou kunnen voortvloeien slechts toelaatbaar indien het in redelijkheid is verantwoord.

B.3.2. De mogelijkheid een beroep te doen op administratieve sancties om sommige overtredingen van de sociale wetgeving te beteugelen, steunt op een objectieve en redelijke grondslag.

Uit de memorie van toelichting van de wet van 30 juni 1971 blijkt immers dat de toepassing van de gewone procedure op bepaalde overtredingen van de sociale wetgeving inadequaat was, in zoverre de strafvordering te zware gevolgen had, in zoverre de strafmaatregelen zelden werden toegepast en in zoverre het preventieve karakter van het sociaal strafrecht er sterk door werd afgezwakt (Stuk Kamer, 70/71, nr. 939/1). De door de wet van 30 juni 1971 ingevoerde procedure bespaart de betrokkene de nadelen van de verschijning voor een strafgerecht en het onterende karakter van strafrechtelijke veroordelingen, en maakt het hem mogelijk de gevolgen te ontlopen van een vermelding in het strafregister (Stuk Senaat, 1970-1971, nr. 514, verslag van de Commissie, blz. 2).

B.4. Niettemin moet nog worden onderzocht of de keuze van de wetgever geen discriminerende gevolgen heeft in zoverre die keuze leidt tot de verschillen in behandeling die in de prejudiciële vraag zijn aangeklaagd.

Ten aanzien van de wettelijke modaliteiten van individualisering van de straf.

B.5.1. Terwijl de wet van 30 juni 1971 de bedoeling heeft de feiten te beteugelen waarop strafsancties staan, voert zij een stelsel in dat twee vergelijkbare categorieën van personen verschillend behandelt. In tegenstelling tot de persoon die gedagvaard wordt om voor de correctionele rechtbank te verschijnen, kan de natuurlijke persoon die voor de arbeidsrechtbank een beroep instelt tegen de beslissing waarbij hem een administratieve geldboete wordt opgelegd, sommige wettelijke modaliteiten van individualisering van de straf immers niet genieten.

B.5.2. Aan de persoon die voor de correctionele rechtbank vervolgd wordt door de arbeidsauditeur kan, indien verzachtende omstandigheden voorhanden zijn, een straf worden opgelegd die lichter is dan het wettelijke minimum, indien de wet die de door hem begane overtreding strafbaar stelt, artikel 85 van het Strafwetboek toepasselijk maakt. Dezelfde persoon kan bovendien de toepassing van de artikelen 3 en 8 van de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie genieten.

B.5.3. De persoon die een overtreding van dezelfde bepaling heeft begaan, wiens dossier door de arbeidsauditeur werd geseponeerd, aan wie een administratieve geldboete werd opgelegd en die voor de arbeidsrechtbank het beroep heeft ingesteld waarin de wet voorziet, kan daarentegen geen vergelijkbare maatregelen genieten : de rechtbank kan hem geen geldboete opleggen die lager is dan het wettelijke minimum, en dit terwijl het bedrag van de boete haar, wegens de omstandigheden, onevenredig zou lijken. Zij kan die persoon evenmin een maatregel van opschorting, uitstel of probatie laten genieten, vermits die maatregelen enkel door een strafgerecht kunnen worden bevolen.

B.6.1. Met de modaliteiten van individualisering van de straffen wordt beoogd de omstandigheden waarin de overtreding werd gepleegd in aanmerking te nemen, oog te hebben voor de verbetering van de delinquent, diens reïntegratie te bevorderen, rekening te houden met socioprofessionele overwegingen en de straf in overeenstemming te brengen met de ernst van de feiten.

B.6.2. De maatregelen waarin de wet van 29 juni 1964 voorziet, werden opgevat als maatregelen die nauw verband houden met de strafsancties. De bedoeling bestaat erin de rechter de mogelijkheid te verschaffen de dader van een misdrijf op de proef te stellen gedurende een bepaalde periode, na afloop waarvan, indien zijn gedrag bevredigend is, geen veroordeling wordt uitgesproken, noch een gevangenisstraf wordt opgelegd (Hand., Senaat, 1963-1964, nr. 5, bespreking, zitting van 26 november 1963, p. 80). In die maatregelen werd voorzien om de onterende gevolgen die aan strafrechtelijke veroordeling kleven, weg te werken of af te zwakken.

De wetgever vermag, zonder het gelijkheidsbeginsel te miskennen, te oordelen dat de maatregel van opschorting, uitstel of probatie niet toepasselijk is op de administratieve geldboeten. Die geldboeten zijn maatregelen met een exclusief pecuniair karakter, hebben niet het onterende karakter dat aan de strafrechtelijke veroordelingen kleeft, worden niet op het strafblad ingeschreven en zijn niet van die aard dat zij de reïntegratie in het gedrang brengen van diegene aan wie zij worden opgelegd.

De wet van 30 juni 1971 schendt het gelijkheidsbeginsel niet doordat zij de arbeidsrechtbank niet de mogelijkheid biedt een van de maatregelen waarin de wet van 29 juni 1964 voorziet, toe te kennen aan de persoon die voor die rechtbank het beroep heeft ingesteld waarin artikel 8 van de voormelde wet voorziet.

B.7.1. De administratieve geldboeten bereiken daarentegen een dergelijke omvang dat zij, zelfs als in een minimum en een maximum is voorzien, in sommige gevallen toch onevenredig kunnen zijn ten opzichte van de ernst van de feiten en ten opzichte van de repressieve en preventieve doelstelling, die met de administratieve sanctie wordt beoogd. In dat opzicht kunnen noch de redenen die in B.3.2. in herinnering werden gebracht, noch enige andere overweging verantwoorden dat de arbeidsrechtbank niet onder het wettelijk vastgestelde minimum zou kunnen gaan, terwijl de correctionele rechtbank voor een zelfde overtreding van een wet die de toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek mogelijk maakt, wel een boete kan opleggen die lager is dan het wettelijke minimum indien verzachtende omstandigheden voorhanden zijn.

B.7.2. Het verschil in behandeling is des te minder te verantwoorden daar het, terwijl het de wet zelf is (artikel 5) die de keuze voor de strafrechtelijke weg afhankelijk maakt van de ernst van de overtreding, ertoe leidt dat die personen gunstiger worden behandeld wier tekortkoming in de ogen van de wetgever ernstiger is, aangezien de arbeidsauditeur heeft geoordeeld dat zij geen seponeringsmaatregel konden genieten.

B.7.3. Weliswaar ontsnappen de natuurlijke personen die voor de arbeidsrechtbank verschijnen aan de nadelen van een strafrechtelijke veroordeling, zoals het onterende karakter dat eraan kleeft en de inschrijving van de veroordeling in het strafregister. Maar die voordelen volstaan niet, in een dergelijke materie, om het nadeel te compenseren geen verlaging van de boete tot onder het wettelijke minimum te kunnen genieten.

B.8. De prejudiciële vraag dient ontkennend te worden beantwoord in zoverre erin de onmogelijkheid is aangeklaagd, voor de persoon die voor de arbeidsrechtbank verschijnt, dat op hem de wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie wordt toegepast. Zij dient bevestigend te worden beantwoord in zoverre aan de persoon die voor de arbeidsrechtbank verschijnt, geen boete kan worden opgelegd die lager is dan het wettelijke minimum, terwijl de persoon die wegens een overtreding van dezelfde bepaling voor de correctionele rechtbank verschijnt, wel de toepassing van artikel 85 van het Strafwetboek zou kunnen genieten. »

Het Arbitragehof heeft geoordeeld dat de bestaande wetgeving in strijd is met de Grondwet. Als de wetgever de kwaliteit van de wetgeving wil verzorgen moet hij op dergelijke uitspraken snel reageren. Daarom werd dit wetsvoorstel ingediend.
Ludwig CALUWÉ.

WETSVOORSTEL

Artikel 1

Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 78 van de Grondwet.
Art. 2

Artikel 8 van de wet van 30 juni 1971 betreffende de administratieve geldboetes toepasselijk in geval van inbreuk op sommige sociale wetten wordt aangevuld met een derde lid, luidende:

« Wanneer de rechtbank van oordeel is dat er zich verzachtende omstandigheden, zoals bedoeld in artikel 85 van het Strafwetboek voordoen, kan zij de opgelegde administratieve geldboete terugbrengen tot beneden het wettelijk minimum. »
Ludwig CALUWÉ.