1995 - 1999

Vragen voor Minister van Vervoer, Daerden

17 March 1999

Schriftelijke Vraag over de herzieningsprocedure van de erkenning van aannemers

Vraag

Na vijf jaar moet de erkenning van de aannemers van werken worden herzien. Men gaat dan na of de onderneming nog aan de voorwaarden voldoet op basis waarvan zij vijf jaar voorheen werd erkend. De voorwaarden en administratieve verplichtingen bij een herzieningsprocedure zijn vooral voor KMO's zeer ingewikkeld.

Graag had ik van de geachte minister een antwoord gekregen op volgende vragen :

1. Is er in het kader van de herzieningsprocedure automatisch voorzien in een klasseverlaging bij het niet meer bruikbaar zijn van de vereiste werkreferenties ? Op welke juridische basis kan de erkenningscommissie tot dergelijke degradering overgaan ? Wat verstaat men onder « alternatieve » referenties ?

2. Kan de aannemer bij een eventuele ongunstige beslissing van de commissie verhaal aantekenen, met andere woorden welke beroepsprocedure is er voorzien ?

3. Gelet op een zo groot mogelijke doorzichtigheid van bestuur, is het niet wenselijk om naar een versoepeling en vereenvoudiging te streven van de verscheidene formaliteiten en bewijsstukken die aannemers van werken moeten voorleggen ?

Antwoord

Ik heb de eer het geachte lid mede te delen wat volgt

1.1. Overeenkomstig artikel 11, § 1, van het koninklijk besluit van 26 september 1991, wordt om de technische bekwaamheid van de aannemers te beoordelen onder meer rekening gehouden met het aantal en het bedrag van de referenties van uitgevoerde werken zoals bepaald in § 2 van voornoemd besluit.

1.2. De individuele herziening van alle erkenningen van een aannemer om de vijf jaar en voor het eerst na een periode van vijf jaar te rekenen vanaf het verkrijgen van de eerste erkenning, gebeurt op basis van artikel 18, § 3, van de wet van 20 maart 1991. Verder blijft overeenkomstig § 1 van dit artikel de erkenning nog slechts gelden tot op het ogenblik van de herziening ervan.

1.3. Met de term « alternatieve » referenties wordt bedoeld andere referenties.

2. Artikel 18, § 5, van de wet van 20 maart 1991 stipuleert het volgende : « Wanneer de commissie in haar advies over de herzieningen bedoeld in de §§ 2 tot 4 een klasseverlaging voorstelt of adviseert geen nieuwe erkenning te verlenen, wordt de betrokken aannemer, nadat het advies hem werd betekend per aangetekend schrijven, in de mogelijkheid gesteld om gehoord te worden. Het definitief advies van de commissie moet antwoorden op de verweermiddelen van de aannemer. » Tevens wordt in artikel 6, § 4, van het koninklijk besluit van 26 september 1991 bepaald dat wanneer de commissie over een erkenningsaanvraag bij de minister een negatief advies heeft uitgebracht, zij dat ter kennis brengt van de betrokken aannemer met een aangetekende brief. De aanvrager of de beroepsvereniging kan binnen de maand na ontvangst van het advies om de herziening ervan verzoeken met een rechtstreeks aan de commissie gerichte aangetekende brief. Hij heeft het recht te worden gehoord en zich door een raadsman te laten bijstaan. Het negatief advies wordt bijgevolg slechts definitief nadat vaststaat dat geen bezwaarschrift werd ingediend of dat betrokkene erin berust. Pas op het moment dat het advies definitief geworden is kan de minister beslissen. Ingeval bezwaar wordt ingediend is het uiteraard noodzakelijk dat de commissie een tweede, ditmaal definitief advies geeft.

3. Deze erkenningsregeling verzekert een vlotte toegang van de kleine en middelgrote ondernemingen tot de markt van de overheidsopdrachten, onder meer door vereenvoudiging van de procedures en formaliteiten (ontwerp van wet houdende regeling van de erkenning van aannemers van werken, memorie van toelichting, Senaat, zitting 1990-1991, 10 oktober 1990, nr. 1067-1). Daar deze versoepeling reeds sterk bekritiseerd wordt, lijkt een verdere verlaging van de drempels mij weinig opportuun.